Verhaal (1855)

Tussen de regels door van dit rapport kan men lezen, dat enige naijver bestond tusschen Katwijk aan Zee en Noordwijk aan Zee. Hier zijn meer voorbeelden van te vinden. Toen op 2 Januari 1855 het driemastschip The Druid of Greenock strande benoorden Katwijk aan Zee, slaagden de reddingboten van Katwijk en Noordwijk er niet in door de branding te komen. Enkele moedige Katwijkers begaven zich te paard in de branding en brachten vier van de veertien opvarende in schijndode toestand op het strand. Twee doktoren zagen hun lang aangehouden pogingen om de geredden bij te bren­gen met kunstmatige ademhaling met succes bekroond. De Druid was echter op Noordwijks grondgebied gestrand en de burgemeester van Katwijk kreeg van zijn Noordwijkse collega bericht, dat proces verbaal was opgemaakt tegen Katwijkse ingezetene, op grond van hun “misdragingen” ( zeer waarschijnlijk het ten eigen bate bergen van strandgoederen! ).

 Typerend voor de verhouding tusschen de zo dicht bij elkaar gelegen kustplaatsen is ook, dat in Januari 1856, toen even benoorden Noordwijk aan Zee de Engelse bark Cornelia was gestrand en de Noordwijkse reddingboot, na een misluk­te poging, wegens averij de strijd opgaf, de beheerder van het redding­station Noordwijk aan Zee niet de hulp inriep van zijn Katwijkse collega, maar wel van het op veel grotere afstand gelegen reddingstation Zandvoort! Deze boot hoefde echter niets te doen want een Katwijker bomschuit slaag­de er in de 16 schipbreukelingen van boord te halen.

In November 1857 rapporteerde de Burgemeester van Noordwijk aan Zee aan het bestuur der N.Z.H.R.M., dat de reddingboot van Katwijk ( in strijd met de instructies van de N.Z.H.R.M. ) een loods had gebracht naar een in nood verkerend schip. De rivaliteit tusschen Katwijkers en Noordwijkers bereikte echter een hoogtepunt na de stranding van het Groninger kofschip Reval op 23 November 1877 tusschen Katwijk aan Zee en Noordwijk aan Zee. Zowel de Noordwijkers als Katwijkers togen er op uit met hun reddingboot. Vergezeld door talrijke “belangstellende” dorpsgenoten arriveerden de

twee karavanen, bestaande uit reddingboot op wagen, voortgetrokken door acht paarden, vrijwel tegelijkertijd bij de strandingplaats. Beide reddingploegen betwisten elkaar de eer wie de redding zou mogen verrichten; het werd een slaande ruzie, waarbij zelfs de riemen te pas kwamen. De plaatselijke reddingcommissie van Noordwijk aan Zee gaf navolgende lezing van het gebeurde: De reddingboot van Katwijk aan Zee is, in strijd met de bepaling van art.6 der instructie, vervoerd geworden naar het strand van deze gemeente, niettegenstaande onze boot reeds op de plaats aanwezig was. Op alle mogelijke manieren heeft de bevolking van Katwijk het in zee gaan van onze boot verhinderd om zodoende de bemanning van de Katwijker boot in de gelegenheid te stellen de redding te bewerkstelligen. Dit alles is gedaan met het kennelijk doel om de schipbreukelingen mee te nemen naar Katwijk en de Kapitein te bewegen het schip onder beheer te stellen van ingezetenen dier gemeente en zodoende de voordelen aan rijden bergloon verbonden te doen strekken ten baten van Katwijkse bevolking.

Het schip is werkelijk gekomen onder beheer van den Subsituut strandvonder van Katwijk, die, naar ons oordeel, op onrechtmatige wijze misbruik heeft gemaakt van zijn positie en om wiens handelingen ik mij ook heb be­klaagd bij den Heer Commissaris des Konings in dit gewest.

De plaatselijke reddingcommissie van Katwijk gaf een enigzins afwijkende lezing in haar brief van 1 December 1877: Omstreeks half twaalf v.m. van den 23 sten November was het kofschip Reval ong. een halve mijl van de Kust verwijderd in het n.w. voor Katwijk met storm en een woeste zee, regt op onze kust aanhoudende, waarop wij onze reddingmiddelen in gereed­heid brachten en naar het strand transporteerden. Toen een kwartier later het ontredderde vaartuig met een klein stukje zeil en stagzeiltje de bui­tenbank naderde, werd het scheepje door de zee geheel op zijn zijde ge­worpen, zo dat het voor een ogenblik geheel onzichtbaar was en men algemeen dacht dat alles verloren was, doch weldra zag men het weer te voor­schijn komen, doch geheel reddeloos, aan de zee overgegeven en door storm en stroom naar noordoostelijke afdrijven ( de wind was toen w.n.w. ) tot het eindelijk van tijd tot tijd als het ware onder de zee bedolven stran­de: naar gissing 10 min. op Noordwijks grondgebied. Natuurlijk zijn wij

met de reddingmiddelen langs het strand ( in gespannen verwachting tusschen hoop en vrees of er nog levend wezen op had kunnen blijven ) het geteis­terde vaartuig gevolgd, op drie a vier honderd meter afstand en men zag toen de Noordwijkse reddingboot in zee gaan; zij slaagde er niet in de Reval te “bereiken: wij waren toen op ong. 200 m genaderd.

Zodra wij bemerkten, dat de boot van Noordwijk aan lij van het wrak tegen het strand was geworpen en van daar met geen mogelijkheid het wrak kon bereiken, hebben wij de boot van Katwijk onmiddelijk in zee gebracht met het gezegende gevolg de drie schipbreukelingen te redden. Ziedaar Mijne Heren U de feiten naar waarheid medegedeeld, met gerustheid en vertrouwende toepassing aan UEd. overlatend of hier overtreding van art.6 onzer volgens regelen en bepalingen heeft plaats gehad. Mogen wij met bescheidenheid ons gevoelen in deze openbaren dan is het onmogelijk om in dusdanige omstandigheden art.6 letterlijk te handhaven: daartoe zou ons de mond ontbreken.  het ook niet lijnrecht in strijd zijn met ons doel en streven, waarvan tI het beweegrad is liefde tot de evenmenseh? Het bevreemd ons dan ook zeer dat de Commissie van Noordwijk tot zodanig een partijdige gevolgtrekking zich laat vervoeren.

Een objectief beoordelaar zal zeker het optreden van de Katwijker reddingbootbemanning goedkeuren; indien er menschenlevens op het spel staan is het natuurlijk onjuist zich aan de grenslijn tusschen twee reddingstations te storen. Intusschen is de ontstemming van de Noordwijkers, die zich een aardige “buit” zagen ontgaan, zeer begrijpelijk. Tijdens het onderzoek van deze kwestie ( die eerst nadat heel wat olie gestort was op de golven van herentwist, tenslotte in der minne geschikt ), bleek, dat het vooral de Katwijkse bevolking was geweest, die de Noordwijkse boot het in zee gaan heeft trachten te verhinderen. Slechts enkele dankbetuigingen van geredde schip- breukelingen zijn in het archief bewaard gebleven. Een ervan, een brief een dankbare gezagvoerder aan de bemanning van de Katwijkse reddingboot, Dezember 1852 moge hier volgen:

De onder Getekende Gezagvoerder van de te Katwijk aan Zee op de Voormid­dag van den 6de Dezember 1800 twee en vijftig Gestrande kofschip Hendrina tuys behorende te Veendam komende van Amsterdam beladen met beenzwart en bestemd naar Nantes verklaaren bij deze Aan de bestuurder der Katwijkse Reddingboot D.F. Guyt en Zijn Bootslieden hun de hoogste Dank en te Vreedenheyt bij het Redden van mij En mijn equipage bestaande Uit vier man. Doordrongen Uit erkentelijkheid Stelle wij haar Dit Getuigschrift ter hand overtuigd zijnde van de Gevaare die daarbij ver Gezeld waren.

Katwijk aan Zee, den 7de Dezember 1855 Gezagvoerder R.J.van Diest.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *