Leydse Courant 29 oktober 1834
De tweede stuurman van het te Katwijk gestrande fregat de Surinaamsche Vriend, kapitein J. A. de Lang, heeft in eenen brief, aan zijnen vader gerigt, en in de Arnhemsche courant opgenomen, het volgende gemeld:
Donderdag den 16 October liepen wij met een goeden wind en gelegenheid het kanaal uit en de Noordzee in. De wind was Z. W., doch des namiddags kwam er een hevige storm uit het Noord-Westen met gedonder en bliksem. Ieder vreesde, dat het niet goed met ons zoude afloopen. wij moesten haastig klein zeil maken. Vrijdag den 17den nam de wind hand over hand toe, zoodat wij een onvermijdelijk ongeluk te gemoet zagen. De zee liep over het schip als of het eene blinde klip was. ’s Avonds om half negen zagen wij de vuren van Egmond, nog 4 mijl van den wal. Wij trachten nog zeil bij te krijgen, maar zij sloegen als papier, door den fellen wind weg.
Zaterdag den 18den, met den dag, zagen wij het eerste de Hollandsche kust, op de gis nog vier mijl van den wal: Vloed en wind dreven ons kogelsnel naar het strand. Alle pogingen, tot verhoeding daarvan, waren vruchteloos. Wij konden geen anker over boord krijgen, en zulks tot ons geluk, anders ware ons schip te ver van de wal verbrijzeld geworden. Zes en dertig uren hebben wij alzoo, 24 man sterk, den dood voor oogen gehad. Wij besloten de voorsteven strandwaarts te keeren, om mogelijk door de vaart van het schip hoog op het strand te geraken, zooals, God dank gebeurde. Na over de buiten-banken gestooten te hebben, bleef het schip op de hoogte van Katwijk zitten, omtrent een half uur van het dorp. De woedende zee verbrijzelde hetzelve in een kwartier uurs. De kapitein, opperstuurman, twee matrozen en ik, alle goed bij geest, besloten over boord te springen, en vatteden elk een stuk hout, dat in het water dreef. De opperstuurman riep mij toe: ,,houd u goed vast!” maar dit gezegd hebbende verdween hij in de diepte. Door de spijkers, in het stuk hout, waaraan ik, naast God, mijn leven te danken heb, ben ik op verseiden plaatsen gewond; en in dien staat staat en met gescheurde kleederen kwam ik behouden aan het strand drijven, waar men mij allerliefelijkst opnam en naar Katwijk droeg. – Nooit zal ik de menschlievende behandeling en verzorging vergeten, dáár ondervonden ! Als ik eene gunstige gelegenheid kan vinden, hoop ik spoedig weder mijne geledene schade, door verdubbelde vlijt, in te halen: weder in zee te gaan.