Vrouw Jacobina (1849)

Algemeen Handelsblad 02 januari 1850,

De schepen Vr. Jacobina, kapt. Hölscher, met steenkolen van Hull n. Amst., en Vr. Elisabeth, kapt. H. Schmidt, met 42 last Haver v. Emden n. Londen, zijn 29 Dec. Bij Katwijk aan Zee gestrand, doch het volk gered; men was bezig zoo veel mogelijk van de ladingen te bergen.

Opregte Haarlemsche Courant 02 januari 1850,

Den 29sten Dec. Zijn bij Katwijk aan Zee gestrand de schepen Vrouw Jacobina, kapt. Hölscher, van Hull naar Amsterdam en Vrouw Elisabeth, kapt. H. Schmidt, van Emden naar Londen; het volk van beide schepen was gered en de ladingen werden geborgen.

Rotterdamsche Courant 3 januari 1850,

Het schip Vrouw Jacobina, kapit. G. C. Holscher, met steenkolen van Hull naar Amsterdam, is den 29 december bij Katwijk aan Zee gestrand, doch het volk gered; men was bezig zoo veel mogelijk van de lading te bergen.

Kofschip Vier Zusters gestrand (1845)

Algemeen Handelsblad 25 december 1845,

KATWIJK AAN ZEE, 23 Dec. Heden morgen ten elf ure is bezuiden dit dorp gestrand, de kof de Vier Gezusters, kapt. J. Hk. De Jong, komende van Amsterdam, bestemd naar Londen, geladen met kaas en mosterdzaad, de ekwipage is gered, men hoopt de lading te lossen.

Nieuwe Rotterdamsche Courant 25 december 1845,

KATWIJK, 23 December. Het schip de 4 Zusters, kapt. De jong, van Amsterdam naar Londen, is den morgen bezuiden dit dorp gestrand, doch de ekwipaadje gered; men hoopt de lading te kunnen bergen.

Nieuwe Rotterdamsche Courant 27 december 1845,

Het schip Vier Zusters, kapitein J. Klasen de Jonge, met boter en kaas van Amsterdam naar Londen, is, volgens brief van Scheveningen van den 23 dezer, dien dag bij Katwijk gestrand, doch het volk gered; men was bezig zoo veel mogelijk van schip en lading te bergen.

Fregatschip La Ville de Paris (1845)

Leydse Courant 22 oktober 1845,

KATWIJK, 21 October,
Het Noord-Amerikaansch Fregatschip La Ville de Paris, van Bath (uit den Staat Maine), geladen met ballast, komende van Havre de Grâce en bestemd naar Bremen, voortgestumd door eenen hevigen Noord-Westen storm, strandde heden morgen, omstreeks vier ure, ten zuiden van het dorp Katwijk aan Zee. De equipage, bestaande uit zestien koppen, onder bevel van den Kapitein George B. Sturges, is door de zorg van de Plaatselijke Substituut-Strandvonders in goeden welstand aan wal gebragt. Het schip zelve is aan de eene zijde gebroken, hoog op het strand geworpen en kan als geheel verloren beschouwd worden; gelukkig dat bij deze noodlottige gebeurtenis, noch het leven van menschen, noch verlies van lading te betreuren valt.

Tjalkschip De Drie Gebroeders (1840)

Leydse Courant 25 november 1840,

-Uit Noordwijk aan Zee wordt van den 21 November gemeld:
Dezen middag strandde alhier het tjakschip de Drie Gebroeders, Kaptein H.A. Poulis, van Bremen naar Amsterdam bestemd, geladen met stukgoederen. De plaats, waar het strandde, was tusschen dit dorp en Katwijk. De equipage, bestaande uit drie personen, is gered door middel van lijnen, hun toegebragt door lieden te paard, naardien dit spoediger werkte en de Zouper zoo sterk ging, dat de aangebragte reddingboot der Noord- en Zuid-Hollandsche Redding-Maatschappij er meer tijd toe zoude noodig gehad hebben. De redding is echter geschied door de manschappen der boot, onder het plaatselijk bestuur van L. van der Deyl.

Cornelia Diderika (1839)

Leidsche Courant 25 februari 1839

Katwijk aan Zee den 21 Februarij 1839.
De storm, welke in den nacht tusschen den 20sten en 21sten dezer gewoed heeft, had onder anderen voornamelijk voor een de visschersvaartuigen dezer gemeente zeer noodlottige gevolgen kunnen hebben.
Op nagenoeg een uur gaans van Scheveningen naar Katwijk aan Zee, omstreeks half twee uren des nachts, en op een afstand van ongeveer een vierde uur gaans van het bewaadbare strand, werd een der visschersvaartuigen. Cornelia Diderika, Kapitein Jacob Schaap, door den hevige wind geslingerd, met zulk eene kracht tegen een ander zich in de nabijheid bevindend visschersvaartuig geslagen, dat hetzelve was zinkende. De zich op het noodlottige vaartuig bevindende lieden, die eenen gewissen dood voor oogen zagen, raadpleegden onderling, wie hunner door zwemmen het strand zouden trachten te bereiken, (het eenigst overgebleven middel, om redding te erlangen), ten einde van Katwijk aan Zee hulp te gaan vragen voor de hoelangs hoe meer zinkende schuit. De jongste van de equipagie, met name Huig Huigzoon Haasnoot, een jongeling van 17 á 18 jaren, nam hierop, vrijwillig het manmoedig besluit, zijn leven voor het behoud van allen te wagen; hij ontdeed zich van alle zijne kleedingstukken, sprong in de branding, met dat gelukkig gevolg, dat hij het begaanbaar strand bereikte. Afgemat en moedernaakt liep hij, te midden van een noord-oosten storm en in de snerperidste koude, doch ondersteund door het Alvermogen, langs het strand bijna een uur lang, tot dat hij het eerste wachthuis van Katwijk aan Zee bereikte; kwam aldaar sprakeloos en bijkans bewusteloos aan; na eenige oogenblikken van ademhaling en verwarming genoten te hebben, wist hij den droevige toestand, waarin hij deszelfs vaartuig en equipage verlaten had, aan den omstanders bekend te maken. Weldra werd de reddingsboot van de Noord- en Zuid-Hollandsche Redding-Maatschappij, onder het bestuur van den heer S. van Duikeren, Plaatselijk mede-bestuurder, op een wagen vervoerd, en naar de plaats van het onheil gebragt. Alle de zich op de verongelukte schuit bevindende manschappen zijn, nog in tijds, gelukkig daarvan afgebragt en gered.
De mensenheid is bewondering verschuldigd aan het Opperwezen, hetwelk door een zoo jong schepsel, in het uur van nood, zoo groot eene redding geeft, en gevoelt zich vervild van dankzegging voor den 17 á 18jarigen Huig Huigzoon Haasnoot, die zijn eigen behoud in de waagschaal stelde voor dat van zijne natuurgenooten.

Twee geballaste brikschepen (1839)

Leidsche Courant 16 januari 1839

Leyden den 15den Januarij.

Heden middag, omstreeks 12 ure, zijn te Katwijk aan Zee gestrand, twee geballaste brikschepen, van welke het eene, genaamd Husdill, gevoerd door den Kapitein Husdill, komende van Londen, met destinatie naar Sunderland, bemand was met zeven koppen, de Kapitein daaronder begrepen; het andere, genaamd the Graces, mede komende van Londen, met destinatie naar Seaham, gevoerd door den Kapitein Ridpath, een gelijk getal manschappen voerde. Geheel de equipage dezer beide schepen, is, door den ijver der bootsgezellen der Noord- en Zuid-Hollandsche Reddingsboot-Maatschappij, onder het beleid en bestuur van den alhier gevestigden Plaatseliken Bestuurder, den Heer F.E. Meerburg, en deszelfs Adjunct, S. van Duykeren, gered en behouden aan wal gebragt.

Fregat De Surinaamsche Vriend (1834)

Leydse Courant 29 oktober 1834

De tweede stuurman van het te Katwijk gestrande fregat de Surinaamsche Vriend, kapitein J. A. de Lang, heeft in eenen brief, aan zijnen vader gerigt, en in de Arnhemsche courant opgenomen, het volgende gemeld:
Donderdag den 16 October liepen wij met een goeden wind en gelegenheid het kanaal uit en de Noordzee in. De wind was Z. W., doch des namiddags kwam er een hevige storm uit het Noord-Westen met gedonder en bliksem. Ieder vreesde, dat het niet goed met ons zoude afloopen. wij moesten haastig klein zeil maken. Vrijdag den 17den nam de wind hand over hand toe, zoodat wij een onvermijdelijk ongeluk te gemoet zagen. De zee liep over het schip als of het eene blinde klip was. ’s Avonds om half negen zagen wij de vuren van Egmond, nog 4 mijl van den wal. Wij trachten nog zeil bij te krijgen, maar zij sloegen als papier, door den fellen wind weg.
Zaterdag den 18den, met den dag, zagen wij het eerste de Hollandsche kust, op de gis nog vier mijl van den wal: Vloed en wind dreven ons kogelsnel naar het strand. Alle pogingen, tot verhoeding daarvan, waren vruchteloos. Wij konden geen anker over boord krijgen, en zulks tot ons geluk, anders ware ons schip te ver van de wal verbrijzeld geworden. Zes en dertig uren hebben wij alzoo, 24 man sterk, den dood voor oogen gehad. Wij besloten de voorsteven strandwaarts te keeren, om mogelijk door de vaart van het schip hoog op het strand te geraken, zooals, God dank gebeurde. Na over de buiten-banken gestooten te hebben, bleef het schip op de hoogte van Katwijk zitten, omtrent een half uur van het dorp. De woedende zee verbrijzelde hetzelve in een kwartier uurs. De kapitein, opperstuurman, twee matrozen en ik, alle goed bij geest, besloten over boord te springen, en vatteden elk een stuk hout, dat in het water dreef. De opperstuurman riep mij toe: ,,houd u goed vast!” maar dit gezegd hebbende verdween hij in de diepte. Door de spijkers, in het stuk hout, waaraan ik, naast God, mijn leven te danken heb, ben ik op verseiden plaatsen gewond; en in dien staat staat en met gescheurde kleederen kwam ik behouden aan het strand drijven, waar men mij allerliefelijkst opnam en naar Katwijk droeg. – Nooit zal ik de menschlievende behandeling en verzorging vergeten, dáár ondervonden ! Als ik eene gunstige gelegenheid kan vinden, hoop ik spoedig weder mijne geledene schade, door verdubbelde vlijt, in te halen: weder in zee te gaan.

Guardian(1834)

Opregte Haarlemsche Courant 23 oktober 1834,

Den 18den October is de engelsche brik Guardian, kapt. Flatten, met steenkolen, van Sunderland naar Rotterdam, bij Katwijk gestrand, doch het volk door de reddingsboot gered, waarbij echter een persoon van de bemanning der boot, genaamd L. Slootweg, met het in zee brengen derzelve, is verdronken.

In den avond van den 18den October, is een brik beladen met koffij, de naam onbekend, insgelijks bij Katwijk gestrand en verbrijzeld, van de equipagie heeft men niets vernomen.

Het schip de Surinaamsche Vriend, kapt. De Lang, van Suriname naar Amsterdam, is, volgens brief van Katwijk van den 19den October, den vorigen namiddag een uur ten zuiden van daar gestrand en geheel verbrijzeld; de kapt., de tweede stuurman, twee matrozen en een passagier zijn gered, doch de overige aan boord zijnde personen daarbij verdronken.

Drie schepen gestrand (1834)

Nederlandsche staatscourant 21 oktober 1834

Bijna gelijktijdig zijn er drie schepen te Katwijk gestrand, namelijk een fregat van suriname naar amsterdam, waarvan de naam niet is opgegeven, dat dadelijk verbrijzeld is, en waarvan de equipagie bestaande uit 20 man, geheel is verdronken, uitgenomen vijf personen, die gered zijn; eene Engelsche kolenbrik, waarvan al het volk gered is, doch waarbij een matroos van de reddingboot, nalatende eene weduwe met 3 kinderen, omgekomen is; een derde schip waarvan de naam onbekend is, is dadelijk verbrijzeld en de geheele equipagie daarbij verdronken.

Met welk een geweld de zee in dezen storm tegen het strand is opgeloopen, kan men hieruit opmaken, dat vier stukken proefgeschut, welke op het strand stonden, door de hevige branding van de affuiten geslagen en in het zand weggezonken zijn.

Leydse Courant 24 Oktober 1834,

Katwijk aan Zee, den 19 October 1834.

Gisteren waren wij getuigen van een treffend tooneel. Ten gevolge van den verschrikkelijken storm, strandden alhier drie Schepen, en in weerwil van alle tot redding de ongelukkige Schipbreukelingen aangewende middelen gelukte het slechts aan twaalf hunner den dood te ontkomen. Bij deze gelegenheid hadden wij ook het verlies te betreuren van den braven Leendert Slootweg, stuurman van den Reeder Fierman Ed. Meerburg, die het slagtoffer zijner menschlievende poging om zijne natuurgenooten te redden, is geworden, en zijn graf in de golven gevonden heeft; terwijl hij eene Vrouw en drie zeer jonge Kinderen achterlaat, die in hare omstandigheden zoo zeer liefdadige ondersteuning behoeft, en aan de vrienden der lijdende menschheid, uit dien hoofde dan ook zij aanbevolen; zijnde de Predikant Isak van Harderwyk en voorn. Reeder Fierman Ed. Meerburg bereidvaardig, om zich met de ontvangst van hetgeen men tot verzachting van het lot der Weduwe en Kinderen van gem. braven Stuurman zou willen bijdragen, te belasten.

Brikschip Gravin Plater / kofschip Cornelia (1833)

Groninger Courant 8 November 1833,

NOORDWIJK den 4 November.
Heden namiddag te half twee is alhier gestrand een brikschip, genaamd Gravin Plater, Kapitein Franciscus Maria La Mort, komende van Rio Janeiro, beladen met suiker, koffij, verfhout, huiden en elpenbeen, en gedestineerd naar Hamburg.
De kapitein en zijne geheele equipage, bestaande uit negen personen, zijn door de reddingbooten van Noordwijk en Katwijk-aan-Zee, aldaar van wege de Noord- en Zuidhollansche Redding-Maatschappij geplaatst, gelukkig gered.

KATWIJK-AAN-ZEE den 4 November.
Behalve het brikschip de Gravin Plater, is sedert nog gestrand een kofschip, waarschijnlijk de Cornelia, kapitein de Groot, komende van Leith, beladen met steenkolen en gedestineerd naar Dordrecht. De kapitein, zijne vrouw en drie manschappen zijn gelukkig gered door de Noordwijksche en Katwijksche booten der Noord- en Zuidhollandsche Redding-Maatschappij ; een matroos is vóór dien tijd in het hol des gebroken schips gevallen en verdronken.
Zoodat, bijaldien deze booten niet aanwezig en hulpvaardig geweest waren, vijftien menschen onvermijdelijk eene prooi der golven zouden zijn geworden.

November 1833

Rapport over reddingtochten van de reddingboten van Katwijk en Noordwijk. De burgemeester der beide Noordwijken in Zuid Holland verklaard hiermee dat de reddingboot der N.Z.H.R.M. van Noordwijk aan Zee onder directie staande van den heer Leendert van der Deyl dezer dagen drie malen met het gelukkigsten gevolg is gebruikt tot het redden van schipbreukelingen voor Noordwijk aan Zee en wel op Maandag 4 dezer ( 4 November 1833 ) bemand met de volgende mamschappen: Zacherias de Jong, Jacob van der Niet, Willem van der Deyl, Dirk Hoek, Hendrik van der Linden, Ary van der Wiel Jaczn., Ary van der Wiel Engelszn., Maarten van  Beverenr Dirk Abswoude en Pieter Holmeder. Eerstelijk bij de stranding van de brik Gräfin Pläter, waarvan de equipage door de Katwijkse reddingboot is van boord gehaald, zijnde ook die van Noordwijk reeds halverwege het schip in de branding genaderd, zoodat dezelve meer dan waarschijnlijk hetzelfde doel zou bereikt hebben zoo niet eerstgenoemde boot daarin voor was geweest. Op denzelfde dag ter gelegenheid van de stranding van het kofschip Cornelia als wanneer de beide reddingboten aan boord zijn geweest en ofschoon de manschappen door de Katwijker reddingboot zijn over genomen, nogthans ook die van Noordwijk daartoe even gereed en bekwaam was.

De Katwijkse reddingboot, bemand door Zacharias van den Oever, Willem Huigz. de Vreugd, Floris Dirkzn. Plokker, Teunis Florisz. Plokker, Kornelis Jaczn. van der Bent, Jan Dirkz. Guyt, Kornelis Huigzn. van Duijn en Krijn Ver­burg, slaagde er in de tien opvarende van de brik Gräfin Pläter en de opvarende van het kofschip Cornelia ( w.o. de Huisvrouw van de kapitein) aan wal te brengen, met uitzondering van een matroos van de Cornelia, die door afmatting is bezweken. Ook de reddingboot van Zandvoort is maar de strandingplaats van de Gräfin Pläter gereden, waar zij veel eerder dan de boten van Katwijk en Noordwijk ariveerde. T.g.v. de in deze boot ter beproeving geplaatste “roeimachine” ( een vinding van Ir. P.van den Bosch, omschreven als een “samenstel om boten buitengewoon snel door het water te sturen” ) zag zij evenwel geen kans door de branding te komen.

En vervolgens op den zevende dezer maand ( 7 November 1833 ) bemand met Ary van der Wiel Jaczn., Ary van der Wiel Engelsz., Zacharias de Jong, Jacob van der Niet, Dirk Hoek, Maarten Smit, Cornelis den Hollander, Hen­drik van der Linden, Maarten van Beveren en Cornelis Bedijn, ter gelegenheid van de stranding van het kofschip Phenix, waarvan gemelde boot de equipage ( kapitein en zes man) heeft gered en behouden aan wal gebragt. Verklarende de onder getekende, dat de manschappen der Noordwijkse reddingboot bij de voormelde gelegenheden den prijzenswaardigsten ijver, gepaard met beleid en onversaagdheid hebben aan den dag gelegd, en zich daardoor regt tot onderscheiding hebben verworven als zijnde de voormelde redding en door eene sterke branding heen met eigen levensgevaar ge­schiedt, gelijk door de equipagien der gestrande schepen volmondig is erkend en het daarvan gemaakte gebruik, hunne voldoening en erkentenis op de ondubbelzinnigste wijze hebben doen blijken, terwijl ook bij deze gelegenheid het nut en doelmatigheid der inrigting opnieuw voldingend is bewezen.

                                                                                                Noordwijk 8 November 1833
                                                                                                W.g. Schäfer.