Leydse Courant 22 december 1874
Men schrijft ons uit Katwijk aan Zee van 19 December: Heden namiddag is alhier gestrand het Noordsche brikschip Mariquinha, kapitein M. Morck, komende van Frederikstad, bestemd naar amsterdam, geladen met hout. De equipage, bestaande uit 8 man, benevens de dochter van den kapitein, is met de reddingsboot gered. Men hoopt de lading te kunnen bergen.
Leidsch Dagblad 22 december 1874
Uit Katwijk aan Zee wordt ons van 19 dezer gemeld: Heden strandde alhier de Noordsche brik Marequina. De reddingsboot der Noord- en Zuid-Hollandse reddingsmaatschappij, bestuurd door den heer A. van Duin, was reeds des namiddags te twee uren in zee en mocht er te vier uren in slagen alle schepelingen, negen in getal, waaronder de dochter van den kapitein, te redden. Het schip is over de derde bank heengeslagen en zit thans op de tweede bank vast. Men hoopt de lading, welke uit hout schijnt te bestaan, te kunnen redden.
Leidsch Dagblad 02 januari 1875
Aan de N.R.Ct. meldt de oud-gezagvoerder A. Schaap uit Katwijk het volgende: Men heeft in de laatste tijden veel gehoord van het blijven, verlaten en stranden van Noordsche schepen met hout geladen. Doch Zaterdag, 19 dezer, is hier waarlijk eene curiositeit van dien aard gebeurd, die eenig in zijn soort is. toen zag men hier even na den middag een brik naderen; de wind was Noorden en NNO, frissche bramzeilskoelte, het had de fok bij en dichtgereefd voormarszeil en voorstenge stagzeil, groot ondermarszeil en gereefd bovenmarszeil en stuurde recht op den wal aan, terwijl de zeevarenden belangstellend redeneerden wat de reden zou kunnen zijn waarom dat vaartuig met deze gelegenheid, met ruimen wind, naar land stuurde; als het aan eenig ding gebrek had zou ten minste een vlag of een vlag in sjouw (met touwtjes bij elkaar gebonden) toonen maar niets van dat alles; men zag het volk achterop bij elkaar staan kijken. Inmiddels werd de reddingboot van de Zuid-Hollandsche reddingsmaatschappij in zee gebracht, onder het bestuur van den heer Arie Van Duyn, vroeger kapitein in de Oost-Indische vaart, thans reeder alhier. Toen de boot buiten de branding was, was de brik dicht bij de buitenbank genaderd en hield toen naar de reddingboot, die al spoedig op zijde van haar was, waarna de ra’s bakboord werden aangebrast en zijn koers om de West gesteld, waarover wij ons verblijdden, tegen elkaar zeggende: zij zal nu spoedig op de ruimte zijn. Maar wat gebeurde? Even daarna werd de kluiver geheschen, de ra’s weer vierkant gebrast en het schip, afhoudende, stuurde recht op den wal aan; nu konden wij niet meer gissen; het duurde dan ook niet lang og het stootte even op de buitenbank en bleef vervolgens op de tweede bank zitten, en even daarna viel de groote mast met zeil en treil overboord, welke door den fokkemast gevolgd werd; eenige van de menigte toeschouwers hadden gezien dat er aan de masten gekapt werd, anders was het ook niet mogelijk dat door het stooten de masten zoo spoedig zouden overboord gevallen zijn. maar beschouwden wij dit als moedwil om de mogelijkheid te benemen om het schip dien nacht weer af te brengen. Intusschen kwam de reddingboot, die steeds bij de brik gebleven was, naar land (de equipage wilde het schip nog niet verlaten) en vertelde de heer Van Duyn met verontwaardiging dat hij bij het aan boord komen den kapitein gevraagd had of hij een loods wilde hebben, hetgeen geweigerd werd; op de vraag van den heer Van Duyn of hij het schip dan binnen wilde brengen werd ook weigerend geantwoord, maar wees hij, dat hij naar het strand wilde, dat toen dadelijk werd ten uitvoer gebracht. Later is de reddingboot weer naar het schip gegaan, die toen de equipage, alsook een dame, die men zeide dat de kapiteinsdochter was, allen behouden aan land heeft gebracht. Des nachts met hoog water hebben manschappen die nog op strand waren de brik over de tweede bank gehaald en staat deze nu met laag water geheel droog; het schijnt nog een nieuw vaartuig te zijn, Mariguinha heeten; men zegt dat het vijf jaren oud is, alles ziet er even flink en goed uit.