De zeetijdingen maken mede gewag van verschillende rampen op onze kusten. Nabij Katwijk is de Engelsche brik Jane Clarck, met steenkolen geladen, gestrand. De bemanning heeft zich met de boot kunnen redden. De mastelooze romp van het schip ligt niet ver van de kust gezonken.
-De Nederlandsche kof de Eendragt, kapt. Van Dalen, v. Newcastle n. Groningen, is den 15 dezer bij Katwijk gestrand en verbrijzeld, doch hetvolk met de reddingboot gered.
Leydse Courant 21 november 1856,
KATWIJK AAN ZEE, 17 November. Eergisteren is hier het kofschip de Eendragt gestrand, gevoerd door Kapitein G. van Dalen, vertrokken van New-Castle den 7den dezer, bestemd naar Groningen en geladen met fijne steenkolen. Deze bodem in de hevige branding komende, is de reddingboot dadelijk onder het beleid van den kloekmoedigen Koopvaardij-Kapitein W. van der Plas, in zee gebragt met behulp van eenige wakkere visscherlieden ter dezer plaatse, en wel met dat gelukkig gevolg, dat de bemanning van het vaartuig, die in doodsgevaar verkeerde, behouden aan wal is gebragt. Weinige oogenblikken na de redding was het kofschip verbrijzeld, van den inventaris heeft men nog het een en ander kunnen redden, doch van de lading niets.
Johnny Jordaan zong het in mijn jeugd vanuit de radio uit volle borst: ‘Een pikketanussie gaat er altijd in’.1 Schipper Joseph Strut van de Engelse ‘smack’ ‘Rhin’2 moet hetzelfde gedacht hebben toen hij op 8 juli 1856 voor Scheveningen voor anker ging en zich naar het strand liet brengen om aan de wal zich de Hollandse jenever goed te laten smaken. Terwijl hij de rest van de bemanning op het vissersschip achterliet, deed de schipper in Scheveningen ‘n beetje’.
Hij was overigens niet de eerste en zeker niet de enige Engelse visser met een voorkeur voor Hollands gedistilleerd. De Nieuwe Rotterdamsche Courant van 10 juli 1856 meldde dat al enige weken ‘Engelsche visscherkotters’ zich aan de Hollandse kust lieten zien, manschappen aan wal kwamen en ‘zich nog al eens aan jenever te goed’ deden.3 Wanneer het voor Joseph Strut bij ‘n beetje doen’ was gebleven hadden we er in 2021 zeker niet over verhaald, maar zijn voorgenomen bezoek aan de kroeg, en mogelijk ook nog een ander gezellig optrekje, had verstrekkende gevolgen.
Engelse ‘smack’ Wat in de kranten werd aangeduid met ‘Engelsche visscherkotters’ waren zogenaamde ‘smacks’. Een ‘smack’ was medio de 19e eeuw een veel voorkomend scheepstype in de Engelse visserijhavens. Zij had in tegenstelling tot de Nederlandse bomschuiten een scherpe boeg, geen platte bodem en een rechte achtersteven met schuin oplopende spiegel. De mast met het grootzeil was gaffel getuigd. Vanaf de voorsteven stak een boegspriet of kluiverboom waardoor er zowel een fok als een kluiver getuigd kon worden. Grotere ‘smacks’ hadden een tweede mast, een bezaan. Met name in de tweede helft van de 19e eeuw nam het aantal met een bezaan getuigde ‘smacks’ toe.4 Engelse ‘visscherkotters’ die zich medio de 19e eeuw onder de Hollandse kust waagden hadden, afhankelijk van de grootte, 6-9 bemanningsleden aan boord, waaronder mogelijk meerdere jeugdige personen.5 De ‘smack’ ‘Rhin’ behoorde toe aan de in Great Yarmouth woonachtige vishandelaar en reder Thomas French. Behalve in de vis zat French ook in de horeca, want hij was namelijk eigenaar van een pub, ‘The Fishing Boat’.6 Over de ‘Rhin’ kon weinig achterhaald worden. Een Engels scheepsregistratiesysteem vermeldt voor 1860 een in Yarmouth thuishorend zeilschip ‘Rhin’ van 34 ton.7 Als dit ‘onze’ ‘Rhin’ betreft dan betekent dit dat het een scheepje was van ca. 12-14 meter lang, hetgeen ook de relatief kleine bemanning van zes personen verklaart. In Nederlandse bronnen wordt de ‘Rhin’ aangeduid als een Engelse ‘visscherssloep’.8 Mede daarom wordt aangenomen dat de ‘Rhin’ tot de medio de 19e eeuw gangbare, kleinere, smacks behoorde, een éénmaster dus.
Het Engelse ‘fleeting’ systeem De berichtgeving in de krant over voor de Hollandse kust vissende Engelsen die regelmatig zich aan de wal begaven om ’n beetje te doen’ doet sterk vermoeden dat Joseph Strut zich ook op het strand liet afzetten om in Scheveningen de bloemetjes buiten te zetten. Het gedrag van de Engelse visserlui is opmerkelijk, maar ook verklaarbaar vanuit de wijze waarop medio de 19e eeuw de Engelse visserij op verse vis was georganiseerd. Ongeveer 15 km ten oosten van het centrum van de City of London ligt op de noordoever van de Theems het stadsdeel Barking. Door Barking stroomt het riviertje de Roding, dat uitmondt in de Theems. Weinig in Barking herinnert nog aan het feit dat dit in de eerste helft van de 19e eeuw de belangrijkste vissersplaats van Engeland was en langs de oevers van de Roding allerlei visserijgerelateerde bedrijvigheid plaats vond. In Barking bevond zich het hoofdkwartier van de rederij van de familie Hewett, die op een bepaald moment 220 vissersschepen bezat. De schepen van de Hewett’s waren herkenbaar aan een vierkante blauwe vlag en werden daarom ook wel de ‘Short Blue Fleet’ genoemd.9 De bloei van Barking als vissersplaats is niet alleen te danken aan de ondernemingsdrang van o.a. James Whennel, die de ‘Short Blue’ rederij in 1764 begon, en na hem de familie Hewett, maar was uiteraard mede mogelijk dankzij de enorme vraag naar verse vis vanuit de metropool Londen. Tussen de ‘Tower Bridge’ en ‘London Bridge’ staat op de noordoever van de Theems nog altijd het imposante gebouw van de vismarkt van Billingsgate. Op deze plek werd het merendeel van de voor Londen bestemde verse vis afgeleverd en verkocht.
Bij reders en vissers draait het uiteindelijk maar om één ding: een hoge besomming. Een goede vangst helpt daarbij, maar meerdere factoren zijn van betekenis, zoals de kwaliteit van de aangevoerde vis. In de regel krijgt men de beste prijs voor de verste vis. In het 19e eeuwse Engeland en op de vismarkt van Billingsgate was dat niet anders. Om de in de verder op de Noordzee gelegen visgronden gevangen vis zo vers mogelijk te houden werden ‘smacks’ voorzien van een bun. Doorstromend zeewater hield de vis enige dagen levend. Ca. 1830 telde Barking 30-40 van deze zogenaamde ‘well-smacks’. Voor de vis in Billingsgate kon worden afgeleverd moest eerst een lang traject over het zoete en vervuilde water van de Theems afgelegd worden. Dit bleek in de praktijk desastreus voor de kwaliteit van de vis in de bun en dus nadelig voor de besomming. Daarom losten de meeste ‘smacks’ hun vangst in Gravesend, aan de monding van de Theems. Daar werd de vis overgeladen in speciaal daarvoor bestemde schepen, die hun lading zo snel mogelijk naar de vismarkt van Billingsgate vervoerden. De noodzaak om de vis zo vers mogelijk, liefst levend, in Gravesend af te leveren had tot gevolg dat een groot deel van de tijd dat een ‘smack’ zich op zee bevond niet werd doorgebracht met vissen, maar met het zeilen op weg naar de haven en weer terug naar de visgronden. Samuel Hewett10 kwam tot de conclusie dat zijn rederij veel beter zou renderen wanneer dat heen en weer gezeil tot een minimum beperkt zou worden. Dit gold vooral wanneer er verder op de Noordzee of voor de kust van Nederland werd gevist. Hij bedacht een systeem waarbij de schepen van zijn rederij hun vangst overgaven aan een ‘smack’ die zo snel mogelijk huiswaarts voer. Terwijl de ‘smack’ met de opbrengst van verschillende schepen naar de afslag zeilde, konden de overige schepen doorgaan met vissen. Zo ontstond het gebruik van relatief dicht bij elkaar vissende ‘smacks’ en heen en weer zeilende ‘vrachtvaarders’. Was er even weinig vis te vervoeren dan deed een ‘vracht-smack’ ook even ‘een trekje’. In Engeland noemde men deze taakverdeling van vissen en transporteren het ‘fleeting system’. Het is enigszins vergelijkbaar met de ventjagerij en het in compagnie varen dat al ten tijde van de Republiek in Holland in de haringvisserij bestond.11
Omdat de vissende ‘smacks’ nu niet meer naar de thuishaven hoefden te zeilen om hun vangst af te leveren konden zij velen weken onafgebroken op zee blijven. Samuel Hewett presteerde het om zijn ‘smacks’ drie tot zes maanden onafgebroken op zee te laten vissen. In november 1844 leidden deze wantoestanden tot een vissersstaking. Uiteindelijk werd bedongen dat een ‘smack’ niet langer dan 6-8 weken aaneensluitend op zee mocht blijven.
Zeilende slijterijen De aanwezigheid van de voor de Hollandse kust vissende vloot Engels ‘smacks’, met aan boord vissers die al weken van enig genot verstoken waren, vormde een dankbare afzetmarkt voor een specifiek soort handel. Handige Hollanders praaiden de Engelse vissersschepen en verkochten op zee tabak, sterke drank en pornografische plaatjes. Goed voorbeeld doet volgen, dus ook ondernemende Engelsen stortten zich op deze kennelijk lucratieve markt. Zij volgden in hun scheepjes de Engelse ‘smacks’ op zee, nodigden bemanningen bij hen aan boord om te roken en een borrel te drinken, met als gevolg dat meer dan eens een ‘smack’ haar weg vervolgde met een bemanning die strontlazarus was. De handelswijze van deze zeilende slijterijen, de zogenaamde ‘copers’, werd in brede kring afgekeurd, maar dat hun afzetmarkt was gecreëerd door op grotere winsten beluste reders werd kennelijk minder onderkend. Medio de 19e eeuw visten dus Engelse ‘smacks’ voor de Hollandse kust met een bemanning die soms al weken van huis en haard verstoken waren. In dat perspectief is het niet verwonderlijk dat Engelse vissers, met soms land in zicht, de verleiding niet konden weerstaan om af en toe de visgronden te verlaten om vaste grond te betreden, waar de geneugten van het leven voor het oprapen lagen.
Great Yarmouth Hoe dicht Barking ook gelegen was bij de Londense afzetmarkt, ten opzichte van de zee, waar tenslotte de vis gevangen moest worden, lag het vissersplaatsje geïsoleerd. In de jaren ’40 ging Samuel Hewett dan ook op zoek naar havenfaciliteiten die dichter bij de vangstgebieden gesitueerd waren. Zijn oog viel op Great Yarmouth aan de Engelse oostkust, aan de monding van de rivier de Yare. Medio de 19e eeuw was Great Yarmouth al een vooraanstaande havenplaats, met de nadruk op de haringvisserij en de vrachtvaart. In 1847 kwam er een treinverbinding tot stand tussen Great Yarmouth en Londen. Great Yarmouth lag bovendien vlak bij de Norfolk Broads, een waterrijk gebied waar in de winter ijs gewonnen kon worden. Samuel Hewett besloot in Gorleston, aan de zuidmonding van de Yare, tegenover Yarmouth, een dependance te vestigen met o.m. een scheepswerf, scheepsreparatiefaciliteiten en een ijsgebouw. Het in 1846 in gebruik genomen ijsgebouw had muren van minstens 60 cm dik, werd in de winter gevuld met ijs uit de talloze meren en rivieren in het gebied van de Norfolk Broads en iedere keer wanneer een ‘jager’ de verse vis in Great Yarmouth had afgeleverd werd er ijs geladen voor de ‘smacks’ op zee, waardoor de vis, met name in de zomermaanden, beter geconserveerd bleef dan in de bun. Naarmate, vanaf medio de 19e eeuw, het gebruik van ijs in de Engelse verse vis visserij toenam verdwenen de traag zeilende ‘well smacks’ en nam het aantal ‘dry smacks’ toe.
Het hoofdkwartier van de ‘Short Blue Fleet’ bleef weliswaar gevestigd in Barking, maar naarmate de 19e eeuw vorderde concentreerden de walactiviteiten van de rederij zich steeds meer in Gorleston en werd Yarmouth de facto de thuishaven. Hoewel Samuel Hewett het ‘fleeting system’ had bedacht om bij de schepen van zijn eigen rederij toe te passen was het na verloop van tijd niet ongebruikelijk dat kleine reders in het systeem van de ‘Short Blue Fleet’ participeerden. Individuele ‘smack’ eigenaren, bijvoorbeeld in Great Yarmouth, betaalden een bepaalde provisie aan Hewett voor het vervoer van hun vis naar de haven, maar daar stond tegenover dat hun ‘smacks’ wel konden blijven vissen zonder steeds naar de afslag te hoeven varen. Met name wanneer in het voorjaar en de zomer met het schrobnet werd gevist op platvis onder de Hollandse kust was dit een aantrekkelijke optie.12 Het is dus heel aannemelijk dat reder Thomas French uit Great Yarmouth een overeenkomst had met Samuel Hewett, dat de door zijn ‘smack’ gevangen vis door een ‘jager’ van de ‘Short Blue Fleet’ naar Great Yarmouth werd gebracht en het begin juli 1856 dus al geruime tijd geleden was dat de ‘Rhin’ in de thuishaven aan de kade had gelegen.
Stuurmansperikelen Met het hierboven beschrevene als decor koerste stuurman Joseph Strut op 8 juli 1856 richting het Scheveningse strand met de bedoeling aan wal te gaan. Strut was sinds kort ‘master’ op de ‘Rhin’. Hij was in de plaats gekomen van William Pine, die gedurende de eerste maanden van 1856 gezagvoerder op de ‘Rhin’ was geweest, maar op 8 juli 1856 hoogstwaarschijnlijk in de bak zat. Op vrijdag 16 mei 1856 was hij namelijk voor het gerecht verschenen na aangifte door zijn werkgever Thomas French. William Pine werd beschuldigd van zware mishandeling van John Prentice, een jeugdige opvarende van de ‘Rhin’. Op maandag 12 mei 1856 was de ‘Rhin’ aan het vissen bij de Leman bank, ca. 30 mijl ten noordoosten van Great Yarmouth. Schipper Pine had zich al geruime tijd mateloos geërgerd aan het gedrag van de 13 jarige Prentice. Terwijl hij er op stond dat aan boord van zijn schip alles netjes en schoon bleef, nam de jongen de wens van zijn schipper niet altijd serieus. Die maandag had zich weer wat voorgevallen en dat was de spreekwoordelijke druppel geweest die de emmer had doen overlopen. Pine had het touw van de helmstok gepakt en de jongen op rug, armen en benen bont en blauw geslagen. Terug in Great Yarmouth had John Prentice bij reder Thomas French zijn beklag gedaan. Die geloofde de jongen aanvankelijk niet, omdat hij het volste vertrouwen had in schipper William Pine, maar toen de jongen zijn bovenlijf had ontbloot was hij zich een hoedje geschrokken. Er werd een dokter bij geroepen en French vond dat Pine met een dergelijk pak slaag zijn boekje ver te buiten was gegaan en deed aangifte. Ter zitting zonderden de rechters zich even af met de jongen om met eigen ogen de gevolgen van de afranseling te kunnen aanschouwen. Ze kwamen tot de constatering dat het lichaam overdekt was met blauwe plekken en op de rug geen spoor van natuurlijke kleur te bespeuren viel. Omdat hen over William Pine geen eerder vergrijp bekend was vonden ze het niet gepast hem de hoogste straf te geven: Pine werd veroordeeld tot drie maanden hechtenis met dwangarbeid. Het is daarom heel goed denkbaar dat op het moment dat Joseph Strut in Scheveningen de geneugten des levens opzoog zijn voorganger, William Pine, de avond onder veel minder plezante omstandigheden doorbracht in het cachot. Zoals het ook mogelijk is dat inmiddels de 13 jarige, uit Chelmsford afkomstige, John Prentice weer voldoende hersteld was om naar zee te gaan en op de ‘Rhin’ voor Scheveningen voor anker lag. In dat geval stond de jongen de tweede hoogst onaangename ervaring aan boord van de ‘Rhin’ binnen twee maanden te wachten.13
Redding en rouw Op de avond van 8 juli 1856 sloeg stuurman Joseph Strut van de ’Rhin’, naar we aannemen, z’n neuten achterover in een Scheveningse kroeg of verbleef in gezelschap van een lieftallige dame en lag zijn ‘smack’ in zee voor anker. Terwijl Strut de bloemetjes buiten zette zwol in de loop van de avond de wind aan tot een zuidwester van formaat. Bomen waaiden om; in Den Haag werden vele daken beschadigd en schoorstenen omgeblazen. De wind en golven kregen ook vat op de ‘Rhin’. De ‘smack’ sloeg van z’n anker en raakte op drift. Ze dreef af in de richting van Katwijk. Daar liep het schip circa half twee vast op een bank bij de Uitwatering en werd een prooi van de golven. De vijf Engelse vissers moesten vrezen voor hun leven.14 De bemanning van de Katwijkse reddingboot, met koopvaardijkapitein Willem van der Plas Kornzn.15 als stuurman werd gealarmeerd en in het holst van de nacht ging de roeireddingboot van de Noord- en Zuid-Hollandsche Redding-Maatschappij te water om de Engelse visserlui uit hun benarde positie te bevrijden. Om 4 uur lukte het de Katwijkers, onder leiding van de ‘manmoedig’ optredende Willem van der Plas, de vijf bemanningsleden veilig en wel op het strand af te zetten. De plaatselijke commissie van de NZHRM ontfermde zich over de schipbreukelingen. Ze werden direct na de redding op het strand in droge, wollen, kleren gestoken en vervolgens gebracht naar het ‘logement ‘De Zwaan’ aan de Boulevard, alwaar ze verder werden verzorgd.16 De vrijwilligers van het station Katwijk van de NZHRM die bij de redding van de Engelse vissers betrokken waren werden voor hun inzet financieel gewaardeerd. Aan de vijf bemanningsleden van de reddingboot werd per persoon ƒ 7,00 uitgekeerd; de twaalf helpers ontvingen individueel ƒ 1,50 als beloning.17
De euforie over de redding van de vijf Engelse vissers werd overschaduwd door een tragisch ongeval aan boord van bomschuit no. 14 van de ‘Katwijksche Maatschappij’. De bom had de storm in de nacht van 8 op 9 juli 1856 op zee doorstaan en probeerde op 9 juli op strand te landen. In de nog ruwe branding sloeg een golf stuurman Willem de Jong overboord. Zijn stoffelijk overschot spoelde op 13 juli aan op het Noordwijkse strand. Willem liet zijn vrouw Dirkje van Duijvenbode achter met vijf kinderen die nog aan haar zorg waren toevertrouwd.18 Van de ene op de andere dag verstoken van enig inkomen werd in de krant een oproep gedaan om de 45 jarige weduwe en haar kinderen financieel te ondersteunen. Directeuren Dirk Taat en Jacob Cazaux van Staphorst van de ‘Katwijksche Maatschappij’ en Abraham Librecht Lezwyn en Benjamin Eigeman, vennoten van de Leidse kassiersfirma ‘Lezwyn & Eigeman’, waren volgaarne bereid de giften te verzamelen.19
Reparatie en repatriatie Al op 9 juli 1856 schreef burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens een brief betreffende de stranding van de ‘Rhin’ te Katwijk naar de heer P. Varkevisser, consulair agent van Groot Brittannië te Scheveningen. Naar hij had vernomen bevond Joseph Strut zich in Scheveningen en hij verzocht hem de stuurman op te sporen en hem naar Katwijk te sturen om daar zijn zaken te regelen.20 Had men met de Engelse schipbreukelingen te doen, stuurman Joseph Strut kon op minder sympathie rekenen; men vond z’n gedrag om in Scheveningen de wal op te gaan en z’n bemanning op het schip achter te laten in één woord ‘schandelijk’.21 Op 10 juli 1856 schreef burgemeester G.A. Salomon Huygens ook een brief aan de consul van Groot Brittannië in Rotterdam. Hij deed verslag van de stranding van de ‘Rhin’ en verzocht de bemiddeling van de consul om vijf bemanningsleden zo snel mogelijk naar Great Yarmouth terug te kunnen laten gaan. Het verzoek gold overigens niet stuurman Joseph Strut. De burgemeester wilde dat hij voorlopig nog in Katwijk achterbleef om bepaalde zaken af te handelen.22 Uiteindelijk hoefde de consul geen actie te ondernemen, want de ‘Rhin’ had de storm en stranding wonderwel overleefd. Men wist het schip ‘uit het zand te winden’ en in eendrachtige samenwerking, onder leiding van de Katwijkse scheepsbouwers Dirk Taat en Jacob Plokker Dzn., te repareren. Omdat men had vernomen dat de eigenaar Thomas French uit Great Yarmouth het schip niet had verzekerd was er voor de heren Taat en Plokker aan het bergen en repareren van de ‘Rhin’ enig financieel risico verbonden. Desondanks werden de nodige middelen ingezet om de ‘smack’ weer zeilklaar te maken, zodat de Engelsen de terugreis met hun eigen schip konden aanvaarden.23 Op 26 juli 1856 werd de balans opgemaakt hoeveel aan de ‘Rhin’, voor de berging, reparatie, enz., was uitgegeven. In Katwijk had men inmiddels aan kosten ongeveer ƒ 400,00 op de rekening staan. Daarnaast had men de stuurman en overige bemanningsleden ƒ 95,05 voorgeschoten.24
In gezelschap van de Katwijkse bomschuit ‘Zonder Vlijt geen Zegen’, van rederij Taat en Cazaux, vertrok op 1 augustus 1856 de Engelse ‘smack’ ’Rhin’ vanaf het Katwijkse strand naar Great Yarmouth en keerden de in de nacht van 8 op 9 juli 1856 bij Katwijk gestrande Engelse vissers met hun schip behouden terug in hun thuishaven.25 Dat de ‘Rhin’ de thuisvaart ondernam in het bijzijn van ‘Zonder Vlijt geen Zegen’ geeft aanleiding tot allerlei speculaties. Had stuurman Teunis van der Plas soms de rekening, à raison van ca. ƒ 500, voor reder Thomas French in zijn achterzak?
Verantwoording
Literatuur en archieven Archief Erfgoed Leiden en omstreken; Archief gemeente Katwijk 1656-1931 (GAK 1656-1931). Boelmans Kranenburg, dr. H.A.H., Visserij in de Noordelijke Nederlanden 1650-1795. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 8, pp. 249-260. Haarlem 1979. Krantenarchieven (digitaal): Voor Nederland: Delpher, https://www.delpher.nl/nl/kranten/. Voor Verenigd Koninkrijk: https://www.britishnewspaperarchive.co.uk/ Short Blue Fleet 1764-1980. Website: https://shortbluefleet.org.uk/. Vink, Leendert de, Aan boord van een Katwijkse bomschuit in de achttiende eeuw. Het handschrift van schipper Leendert Buijsertszoon van der Plas. Leiden 2012. Voort, dr. J.P. van de, Noordzeevisserij. In: Akveld, drs. L.M., e.a., Maritieme geschiedenis der Nederlanden, deel 2, pp. 289-308. Bussum 1976
Noten
Het lied ‘Een pikketanussie gaat er altijd in’ werd gecomponeerd door Harry de Groot (1920-2004).
Omtrent de naam van de Engelse smack circuleren twee versies. In diverse bronnen is sprake van ‘Rhin’, in andere van ‘Rhine’. Omdat ‘Rhin’ de meest frequent voorkomende schrijfwijze is, o.m. in de correspondentie van de burgemeester, is in dit stuk gekozen voor ‘Rhin’.
De smack ‘Rhine‘ had in totaal zes opvarenden. Gedurende de eerste maanden van 1856 behoorde in ieder geval een 13 jarige ‘apprentice’ (=leerling) tot de bemanning. Aangenomen wordt dat een dergelijk jeugdig bemanningslid eerder regel dan uitzondering was. Norfolk News, 20 en 24 May 1856, https://www.britishnewspaperarchive.co.uk/ . Zie ook noot 12.
Op de website https://crewlist.org.uk/ werden twee ca. 1850-1860 te Yarmouth thuishorende schepen met de naam ‘Rhin’ gevonden, een zeilschip en een stoomschip, beide van bescheiden omvang.
https://crewlist.org.uk/data/vesselsalpha?shipsearch=Rhin&SearchType=Exact&submit=search ; https://crewlist.org.uk/data/viewimages?regtype=MNL&year=1860&name=RHIN&steamsail=Sa il&page= ; https://crewlist.org.uk/data/appropriation/20888 . Met dank aan Jan van Beelen.
Ter vergelijking: het door de Stichting Katwijker Motor beheerde binnenschip ‘Wilhelmina’ meet 69 ton, en is dus twee keer zo groot, als het Yarmouther zeilschip ‘Rhin’ van 34 ton.
Om nadere informatie te verkrijgen omtrent Thomas French en zijn ‘smack’ ’Rhin’ werd contact opgenomen met de ‘Great Yarmouth Local History and Archeaological Society’ (GYLHA- https://www.greatyarmouthlocalhistoryandarchaeology.com/ . ) De heren Paul Davies (chairman) en Peter Allard, waren zo vriendelijk mij behulpzaam te zijn. Hun zoektochten naar een ‘Rhine’ of ‘Rhin’ in het Engelse registratiesysteem leverde geen treffers op. Wel wezen ze me op diverse opties. Voor hun pogingen mij van de gevraagde informatie te voorzien ben ik hen uiteraard bijzonder erkentelijk.
Afschrift brief van burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens van Katwijk aan de Commissaris van de Koning van Zuid Holland, dd. 9 juli 1856, nr. 75. Erfgoed Leiden, Archief gemeente Katwijk 1656-1931 (GAK 1656-1931), inv. nr. 2584.
De rederij werd in 1764 in Barking gestart door James Whennel. Na diens overlijden zette zijn schoonzoon Scrymgeour Hewett (1765-1840) de onderneming voort. De rederij bleef in handen van de familie Hewett tot de opheffing in 1980.
Samuel Hewett (1797 – 1871) was de zoon van Scrymgeour Hewett.
Samuel Hewett ontwikkelde in de jaren ’30 niet alleen het ‘fleeting system’, maar introduceerde ook op het eind van de jaren ‘40 het gebruik van (natuur)ijs om de vis langer vers te houden. Samuel Hewett schakelde voor het ‘fleeting system’ over van de gebruikelijke rieten manden op houten kisten, de zogenaamde ‘trunks’. Die waren veel praktischer bij het overgeven van de vis https://crewlist.org.uk/data/vesselsalpha?shipsearch=Rhin&SearchType=Exact&submit=search ; https://crewlist.org.uk/data/viewimages?regtype=MNL&year=1860&name=RHIN&steamsail=Sa il&page= ; https://crewlist.org.uk/data/appropriation/20888 . Met dank aan Jan van Beelen. Ter vergelijking: het door de Stichting Katwijker Motor beheerde binnenschip ‘Wilhelmina’ meet 69 ton, en is dus twee keer zo groot, als het Yarmouther zeilschip ‘Rhin’ van 34 ton.
en het stouwen op de ‘vrachtvaarder’. In de regel werd de vis van de vissende ‘smacks’ naar de ‘vrachtvaarder’ overgebracht in kleine roeibootjes. Op het moment van het overgeven lag er dus een ‘jager’ omringd door ‘smacks’, die hun vis moesten overgeven en daartussen heen en weer varende roeibootjes. Dit spektakel werd ‘trunking’ genoemd. De ventjagerij was een gebruik in de ‘Groote Visscherij’ in de begintijd van de vangst op nieuwe haring in de noordelijke Noordzee. De vraag naar nieuwe haring in de Republiek was groot en de prijzen waarvoor de eerste groene haring werd afgeslagen waren bijzonder aantrekkelijk. Om zo snel mogelijk de eerste gevangen haring in Holland aan te voeren gaven de haringbuizen hun eerste vangst over aan een snelle zeiler, de jager, die met de vangst van soms tientallen buizen richting een Hollandse haven voer. Zie hiervoor o.m.: Voort, dr. J.P. van de, Noordzeevisserij, p. 307. In: Akveld, drs. L.M., e.a., Maritieme geschiedenis der Nederlanden, deel 2. Bussum 1976. Brugge, Jeroen ter, Een eigen Hollandsch feest. Gebruiken rondom de Nieuwe haring. In: Holland, Holland, Historisch Tijdschrift, 38e jaargang, 2006, nr. 3, Speciale editie ‘Hollandse vis’, pp. 187-234. https://tijdschriftholland.nl/wp-content/uploads/Holland2006_3web-1.pdf Ook in de te Katwijk bedreven ‘versch- of steurharingvisscherij’ kende men onderlinge afspraken. Om de gevangen steurharing zo fris mogelijk op het Katwijkse strand aan te voeren gooiden sommige schippers het op een akkoordje. Ze maakten de afspraak om beurten naar huis te varen en de vangst van elkaar mee te nemen. De volgorde van het naar huis varen werd geloot. Dit systeem, of een variant daarvan, werd ook elders toegepast en noemde men ‘in compagnie varen’. Zie hiervoor o.m.: Vink, Leendert de, Aan boord van een Katwijkse bomschuit in de achttiende eeuw. Het handschrift van schipper Leendert Buijsertszoon van der Plas, pp. 37-39. Leiden 2012. Ook: Boelmans Kranenburg, dr. H.A.H., Visserij in de Noordelijke Nederlanden 1650-1795, p. 259. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 8, Haarlem 1979.
ovenstaande is vnl. gebaseerd op een historische verhandeling over de ‘Short Blue Fleet’ op Internet. De auteur is niet bekend en de tekst wordt niet verantwoord met noten of een literatuurverwijzing, maar de indruk bestaat dat de tekst is gebaseerd op degelijk onderzoek. https://shortbluefleet.org.uk/.
Algemeen Handelsblad, 11 juli 1856; Norfolk News, 20 en 24 May 1856 https://www.britishnewspaperarchive.co.uk/
Dagblad van Zuid Holland en ’s Gravenhage, 10 juli 1856; Nieuwe Rotterdamsche Courant, 10 juli 1856; Opregte Haarlemsche Courant, 10 juli 1856; Algemeen Handelsblad, 11 juli 1856; Leydsche Courant, 11 juli 1856; Dagblad voor Zuid Holland en ’s Gravenhage, 12 juli 1856; Rotterdamsche Courant, 12 juli 1856. Afschrift brief van burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens van Katwijk aan P. Varkevisser, consulair agent van Groot Brittannië te Scheveningen, dd. 9 juli 1856, nr. 74. Erfgoed Leiden, Archief gemeente Katwijk 1656-1931 (GAK 1656-1931), inv. nr. 2584.
Willem van der Plas: (geb. 31-10-1811 – overl. 12-2-1902), zoon van Kornelis van der Plas (1785-1834) en Aaltje van Duijn (1788-1858). https://geneakatwijk.webtrees.net/tree/katwijk/individual/I71654/Willem-van-der-Plas Met dank aan Willem van der Plas. Algemeen Handelsblad, 11 juli 1856; Leydsche Courant, 11 juli 1856. Utrechtsche Provinciale en Stads-courant, 11 juli 1856; Dagblad voor Zuid Holland en ’s Gravenhage, 12 juli 1856; Rotterdamsche Courant, 12 juli 1856. Afschrift brief van burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens van Katwijk aan P. Varkevisser, consulair agent van Groot Brittannië te Scheveningen, dd. 9 juli 1856, nr. 74; Afschrift brief van burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens van Katwijk aan de Commissaris van de Koning van Zuid Holland, dd. 9 juli 1856, nr. 75. GAK 1656-1931, inv. nr. 2584.
Het was gebruikelijk dat tijdens een reddingspoging men op strand ter plekke de beschikking had over droge kleren voor de eventuele schipbreukelingen. Zie hiervoor afschrift van de brief van burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens van Katwijk aan de Provinciale Commissie voor geneeskundig onderzoek en toevoorzicht in Zuid Holland, dd. 12 september 1857, nr. 86. GAK 1656-1931, inv. nr. 2584: ‘dat in casu van stranding en het redden van schipbreukelingen het eene hoofdvereischte is, dat men, voorzien van een genoegzaam aantal wollen kledingstukken zich begeve naar de plaats der stranding, ten einde al dadelijk in loco de schipbreukelingen van verwarmende kleederen te kunnen voorzien.’ (Onderstreping conform originele tekst. J.P.) Aantekening van Willem van der Plas bij de stukken omtrent de stranding van de ‘Rhin’ in zijn persoonlijk archief, zonder concrete bronvermelding. Elders in het persoonlijk archief van Willem van der Plas, i.c. dat van het reddingstation Katwijk, bevindt zich een kopie van een stuk, naar verluidt handmatig geschreven door secretaris H. de Booy van de NZHRM, waarin wordt aangegeven dat de redders een beloning ontvingen van ƒ 4,00 per persoon. Het persoonlijk archief van Willem van der Plas m.b.t. strandingen en het station Katwijk van de KNRM is gedeponeerd in het Katwijks Museum.
Het betreft hier Willem de Jong Janzn. (1810-1856). Willem en Dirkje hadden bij diens overlijden zes kinderen: Jan, 20 jaar; Leendert, 17 jaar; Kaatje, 15 jaar; Maartje, 10 jaar; Jannetje, 8 jaar en Teunisje, 5 jaar. Jan was bij het overlijden van z’n vader 20 jaar en werd kennelijk beschouwd als zelfvoorzienend. (Jan trouwde op 24 mei 1857 met Aaltje Dubbelaar.) In de advertenties met het verzoek om financiële ondersteuning wordt nl. gewag gemaakt van vijf kinderen die aan de zorg van de weduwe waren toevertrouwd.
Algemeen Handelsblad, 12 juli 1856; Nieuwe Rotterdamsche Courant, 12 juli 1856; Opregte Haarlemsche Courant, 12 juli 1856; Leydsche Courant, 18 juli 1856.
Afschrift brief van burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens van Katwijk aan P. Varkevisser, consulair agent van Groot Brittannië te Scheveningen, dd. 9 juli 1856, nr. 74, GAK 1656-1931, inv. nr. 2584.
Leydsche Courant, 4 augustus 1856.
Afschrift brief van burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens van Katwijk aan de consul van het koninkrijk Groot Brittannië te Rotterdam, dd. 10 juli 1856, nr. 74, GAK 1656-1931, inv. nr. 2584.
Leydsche Courant, 4 augustus 1856.
Concept rekening voor Thomas French te Yarmouth. GAK 1656-1931, inv. nr. 2576.
Leydsche Courant, 4 augustus 1856.
Illustraties
(Titelpagina) ‘A fishing smack picking up a boat’, schilderij uit 1870 van William Frederick Mitchell (1845-1914). Collectie ‘National Maritime Museum’, Greenwich, London. Internet: https://collections.rmg.co.uk/collections/objects/12710.html. Smacks in de haven van Ramsgate. Internet: https://thanetonline.blogspot.com/2013/09/date-picture-of-fishing-smacks-in.html. ‘A fishing smack picking up a boat’, schilderij uit 1870 van William Frederick Mitchell (1845-1914). Collectie ‘National Maritime Museum’, Greenwich, London. Internet: https://collections.rmg.co.uk/collections/objects/12710.html. Rivierfront van de Fish Market van Billingsgate, Hedendaagse foto van internet.Short Blue Fleet trunking’, schilderij uit 1860 van een onbekende meester. Collectie onbekend. Foto van Internet, Website: https://shortbluefleet.org.uk/.Prent ‘The Short Blue Fleet’ in the North Sea. Ontleend aan Internet, Website: http://thelondondead.blogspot.com/2015/07/when-barking-was-fishing-port-hewett.html Scheepsportret van YH 540. Geschilderd door onbekende meester; datering en collectie onbekend. Afbeelding ontvangen van Peter Allard van ‘Great Yarmouth Local History and Archeaological Society’, waarvoor dank. ‘Fishing smack off Great Yarmouth’, schilderij van Edwin Hayes (1819-1904). Particulier bezit internet veilingsite: https://www.whytes.ie/art/fishing-smack-off-great- yarmouth/167560/SearchString=&LotNumSearch=&GuidePrice=&OrderBy=&ArtistID=&Arra ngeBy=list&NumPerPage=15&offset=143 Afbeelding van een model van een vroeg 19e eeuwse reddingboot. Afbeelding en bijbehorende informatie is afkomstig uit Uilkens, H.G.J., De Reddingboot, 1824-1924, 100 jaren reddingwerk. Gedenkboek der Noord- en Zuid-Hollandsche Redding-Maatschappij, pp. 57 en 282. Zie ook: https://noord-hollandsarchief.nl/bronnen/archieven?mivast=236&mizig=210&miadt=236&miaet=1&micode=6 3&minr=834522&miview=inv2 Ansichtkaart ‘Katwijk a. Zee, Zeestraat’, uitgave C. Ouwehand. De kaart dateert van ca. 1900.Advertentie in de Opregte Haarlemsche Courant van 12 juli 1856.Concept rekening voor reder Thomas French te Yarmouth. GAK 1656-1931, inv. nr. 2576. De tekst luidt: ‘Rheeder den heer Jozeph French te Yarmouth Kapitein Jozeph Strut De sloep genaamd Rhin De kosten bedragen tot 26 Julij voorzoover mij bekend zijn ongeveer ƒ 400,- verschot aan de Kapitein – Equipage ƒ 97,05’ Abusievelijk is hier geschreven ‘Jozeph French, dit had moeten zijn ‘Thomas French’.
Tijdens het onderzoek voor deze verhandeling heb ik gebruik mogen maken van het persoonlijk archief van Willem van der Plas betreffende strandingen die voor en bij Katwijk hebben plaatsgevonden. Ik ben hem daarvoor bijzonder erkentelijk, evenals voor zijn inhoudelijke reacties op mijn vragen. Ik dank ook Paul Davies (chairman) en Peter Allard van de ‘Great Yarmouth Local History and Archeaological Society’ en Jan van Beelen van het ‘Katwijks Museum’ voor hun actieve bijdrage in het zoeken naar antwoorden op de door mij gestelde vragen. Bovenstaande werd in samenvatting gepubliceerd in het ledenblad van het Genootschap ‘Oud Katwijk’, editie november 2021, nr. 75, pp. 14-17.
Tussen de regels door van dit rapport kan men lezen, dat enige naijver bestond tusschen Katwijk aan Zee en Noordwijk aan Zee. Hier zijn meer voorbeelden van te vinden. Toen op 2 Januari 1855 het driemastschip The Druid of Greenock strande benoorden Katwijk aan Zee, slaagden de reddingboten van Katwijk en Noordwijk er niet in door de branding te komen. Enkele moedige Katwijkers begaven zich te paard in de branding en brachten vier van de veertien opvarende in schijndode toestand op het strand. Twee doktoren zagen hun lang aangehouden pogingen om de geredden bij te brengen met kunstmatige ademhaling met succes bekroond. De Druid was echter op Noordwijks grondgebied gestrand en de burgemeester van Katwijk kreeg van zijn Noordwijkse collega bericht, dat proces verbaal was opgemaakt tegen Katwijkse ingezetene, op grond van hun “misdragingen” ( zeer waarschijnlijk het ten eigen bate bergen van strandgoederen! ).
Typerend voor de verhouding tusschen de zo dicht bij elkaar gelegen kustplaatsen is ook, dat in Januari 1856, toen even benoorden Noordwijk aan Zee de Engelse bark Cornelia was gestrand en de Noordwijkse reddingboot, na een mislukte poging, wegens averij de strijd opgaf, de beheerder van het reddingstation Noordwijk aan Zee niet de hulp inriep van zijn Katwijkse collega, maar wel van het op veel grotere afstand gelegen reddingstation Zandvoort! Deze boot hoefde echter niets te doen want een Katwijker bomschuit slaagde er in de 16 schipbreukelingen van boord te halen.
In November 1857 rapporteerde de Burgemeester van Noordwijk aan Zee aan het bestuur der N.Z.H.R.M., dat de reddingboot van Katwijk ( in strijd met de instructies van de N.Z.H.R.M. ) een loods had gebracht naar een in nood verkerend schip. De rivaliteit tusschen Katwijkers en Noordwijkers bereikte echter een hoogtepunt na de stranding van het Groninger kofschip Reval op 23 November 1877 tusschen Katwijk aan Zee en Noordwijk aan Zee. Zowel de Noordwijkers als Katwijkers togen er op uit met hun reddingboot. Vergezeld door talrijke “belangstellende” dorpsgenoten arriveerden de
twee karavanen, bestaande uit reddingboot op wagen, voortgetrokken door acht paarden, vrijwel tegelijkertijd bij de strandingplaats. Beide reddingploegen betwisten elkaar de eer wie de redding zou mogen verrichten; het werd een slaande ruzie, waarbij zelfs de riemen te pas kwamen. De plaatselijke reddingcommissie van Noordwijk aan Zee gaf navolgende lezing van het gebeurde: De reddingboot van Katwijk aan Zee is, in strijd met de bepaling van art.6 der instructie, vervoerd geworden naar het strand van deze gemeente, niettegenstaande onze boot reeds op de plaats aanwezig was. Op alle mogelijke manieren heeft de bevolking van Katwijk het in zee gaan van onze boot verhinderd om zodoende de bemanning van de Katwijker boot in de gelegenheid te stellen de redding te bewerkstelligen. Dit alles is gedaan met het kennelijk doel om de schipbreukelingen mee te nemen naar Katwijk en de Kapitein te bewegen het schip onder beheer te stellen van ingezetenen dier gemeente en zodoende de voordelen aan rijden bergloon verbonden te doen strekken ten baten van Katwijkse bevolking.
Het schip is werkelijk gekomen onder beheer van den Subsituut strandvonder van Katwijk, die, naar ons oordeel, op onrechtmatige wijze misbruik heeft gemaakt van zijn positie en om wiens handelingen ik mij ook heb beklaagd bij den Heer Commissaris des Konings in dit gewest.
De plaatselijke reddingcommissie van Katwijk gaf een enigzins afwijkende lezing in haar brief van 1 December 1877: Omstreeks half twaalf v.m. van den 23 sten November was het kofschip Reval ong. een halve mijl van de Kust verwijderd in het n.w. voor Katwijk met storm en een woeste zee, regt op onze kust aanhoudende, waarop wij onze reddingmiddelen in gereedheid brachten en naar het strand transporteerden. Toen een kwartier later het ontredderde vaartuig met een klein stukje zeil en stagzeiltje de buitenbank naderde, werd het scheepje door de zee geheel op zijn zijde geworpen, zo dat het voor een ogenblik geheel onzichtbaar was en men algemeen dacht dat alles verloren was, doch weldra zag men het weer te voorschijn komen, doch geheel reddeloos, aan de zee overgegeven en door storm en stroom naar noordoostelijke afdrijven ( de wind was toen w.n.w. ) tot het eindelijk van tijd tot tijd als het ware onder de zee bedolven strande: naar gissing 10 min. op Noordwijks grondgebied. Natuurlijk zijn wij
met de reddingmiddelen langs het strand ( in gespannen verwachting tusschen hoop en vrees of er nog levend wezen op had kunnen blijven ) het geteisterde vaartuig gevolgd, op drie a vier honderd meter afstand en men zag toen de Noordwijkse reddingboot in zee gaan; zij slaagde er niet in de Reval te “bereiken: wij waren toen op ong. 200 m genaderd.
Zodra wij bemerkten, dat de boot van Noordwijk aan lij van het wrak tegen het strand was geworpen en van daar met geen mogelijkheid het wrak kon bereiken, hebben wij de boot van Katwijk onmiddelijk in zee gebracht met het gezegende gevolg de drie schipbreukelingen te redden. Ziedaar Mijne Heren U de feiten naar waarheid medegedeeld, met gerustheid en vertrouwende toepassing aan UEd. overlatend of hier overtreding van art.6 onzer volgens regelen en bepalingen heeft plaats gehad. Mogen wij met bescheidenheid ons gevoelen in deze openbaren dan is het onmogelijk om in dusdanige omstandigheden art.6 letterlijk te handhaven: daartoe zou ons de mond ontbreken. het ook niet lijnrecht in strijd zijn met ons doel en streven, waarvan tI het beweegrad is liefde tot de evenmenseh? Het bevreemd ons dan ook zeer dat de Commissie van Noordwijk tot zodanig een partijdige gevolgtrekking zich laat vervoeren.
Een objectief beoordelaar zal zeker het optreden van de Katwijker reddingbootbemanning goedkeuren; indien er menschenlevens op het spel staan is het natuurlijk onjuist zich aan de grenslijn tusschen twee reddingstations te storen. Intusschen is de ontstemming van de Noordwijkers, die zich een aardige “buit” zagen ontgaan, zeer begrijpelijk. Tijdens het onderzoek van deze kwestie ( die eerst nadat heel wat olie gestort was op de golven van herentwist, tenslotte in der minne geschikt ), bleek, dat het vooral de Katwijkse bevolking was geweest, die de Noordwijkse boot het in zee gaan heeft trachten te verhinderen. Slechts enkele dankbetuigingen van geredde schip- breukelingen zijn in het archief bewaard gebleven. Een ervan, een brief een dankbare gezagvoerder aan de bemanning van de Katwijkse reddingboot, Dezember 1852 moge hier volgen:
De onder Getekende Gezagvoerder van de te Katwijk aan Zee op de Voormiddag van den 6de Dezember 1800 twee en vijftig Gestrande kofschip Hendrina tuys behorende te Veendam komende van Amsterdam beladen met beenzwart en bestemd naar Nantes verklaaren bij deze Aan de bestuurder der Katwijkse Reddingboot D.F. Guyt en Zijn Bootslieden hun de hoogste Dank en te Vreedenheyt bij het Redden van mij En mijn equipage bestaande Uit vier man. Doordrongen Uit erkentelijkheid Stelle wij haar Dit Getuigschrift ter hand overtuigd zijnde van de Gevaare die daarbij ver Gezeld waren.
Katwijk aan Zee, den 7de Dezember 1855 Gezagvoerder R.J.van Diest.
Scheepstijdingen. Rotterdam 4 jan. Gisteren is bij Katwijk gestrand het schip Druid, te Greenock te huis behoordende, op reis van Sunderland naar St. Thomas ; het is willens op het strand gezet, daar het zwaar lek zijnde in zinkende staat verkeerde. De stuurman en 3 matrozen, waaronder 2 zwarten, zijn gered, de overige allen verongelukt en het schip verbrijzeld.
Leydse Courant 08 januarij 1855,
-Het te Katwijk (zie ons vorig nummer) gestrande schip was de Druid of Greenock, Kapitein L. Boyle, het was reeds 6 dagen in zee geweest en had een lek bekomen; het was bemand met 14 koppen en bestemd naar de West; de lading bestond in steenkolen. De geredden zijn, de 1ste en 2de stuurman, de timmerman en de zeilmaker. Reeds zijn 2 lijken alhier aangespoeld en dagelijks komen nog steenkolen, hout enz. aan.
LEYDEN, 7 December. Gisteren morgen omstreeks 11 ure, is te Katwijk een kofscheepje gestrand, namelijk de Hendrika, Kapt. R. S. van Dees, van Amsterdam naar Nantes, beladen met beenzwart; het had 11 dagen reis en was zeer lek geworden. Door de reddingsboot onder leiding van den wakkeren bestuurder den Heer D. Guyt, is de equipage, bestaande uit 4 man, gered.
Rotterdamsche Courant 09 December 1852,
-Maandag morgen strandde te Katwijk het kofscheepje Hendrika, kapitein van Deest, van Amterdam naar Nantes, beladen met beenzwart. De equipage, bestaande uit vier man, is door de reddingsboot onder leiding van den heer D. Guyt gered.
Algemeen Handelslad 09 December 1852,
KATWIJK AAN ZEE, 6 dec. Heden ochtend ten 10 ure is hier gestrand het kofschip Hendrika van Veendam, , kapt. R.S. van Deest, komende van Amsterdam en bestemd Nantes, geladen meet beenzwart. De equipage is met veel krachtsinspanning gered. Van de zeelieden, die zich bij deze gelegenheid in de reddingboot begeven hebben, verdient loffelijke melding te worden gemaakt, doch inzonderheid van twee mannen te paard, G. Hoek en j. Barnhoorn, die, in weerwil van het onstuimige element en eigen levensgevaar, alle pogingen hebben aangewend om de schipbreukelingen behouden aan het strand te brengen.
Dankbetuiging gezagvoerder Hendrina
De onder Geteekende Gezagvoerder van de te Katwijk aan Zee op de Voormiddag van den 6. Dezemb. 1800 twee en vijftig Gestrande kofschip Hendrina tuys behoorende te Veendam komende van Amsterdam beladen met beenzwart. En bestemd naar Nantes verklaaren bij deze Aan de bestuurder der Katwijkse Redding Boot D. F. Guyt en Zijn Bootslieden hun de hoogste Dank en te Vreedenheyt bij het Redden van mij En mijn in Kopazie (equipage) bestaande Uijt vier man. Doordrongen Uijt erkentelijkheid Stelle wij haar Dit Getuigschrift ter hand overtuijgd zijnde van de Gevaare die daarbij verGezeld waren
Katwijk aan Zee, den 7 Dezemb. 1852 Gezagvoerder R. J. van Diest.
Vrijdag avond te half zeven is onder Noordwijk digt bij Katwijk een schip met graan gestrand; de bemanning is door de te Katwijk gestationeerde reddingsboot met groote inspanning en levensgevaar gered. Nadere bijzonderheden hieromtrent kon onze berigtgever ons voor het tegenwoordige nog niet mededeelen.
Nieuwe Rotterdamsche Courant 16 oktober 1852,
Betrekkelijk de stranding onder Noordwijk, nabij Katwijk, van de Hamburger galjas Elisabeth, kapit. P. Kruse, komende van Tonningen en bestemd naar Londen, ontleenen wij aan het Handelsblad het volgende: ,,Het was reeds half acht ure in den avond, toen de heer D. Guyt, bestuurder van de reddingboot te Katwijk aan Zee verzocht werd te hulp te komen. Onmiddellijk snelde deze ijverige man, die, als rustend koopvaardij-kapitein, berekenen kon, dat met het nu wassend ater de nood der schipbreukelingen hooger moest klimmen, met zijne gereed staande boot en de noodige manschappen naar Noordwijk, bragt zijne boot te water en rigtte die op het in nood verkeerend schip. -Een eerste togt mislukte, doch bij den tweeden togt, werd, niettegenstaande de boot, zelfs tot op het dek van het schip geslagen werd, zoo men meende de geheele equipage behouden aan wal gebragt, doch, door de duisternis, had men niet opgemerkt, dat nog een man, in het wand vastgebonden, was achtergebleven. – Ook dezen wilde men redden, en op het voorbeeld van den edelen grijzen bestuurder, sloegen de Katwijkers, hoe vermoeid en afgemat, weder handen aan het werk en ondernamen een derden togt, bij welken de bewusteloos in het wand hangende laatste man, werd losgemaakt, en met dezen de geheele bemanning in minder dan 2 ½ uur, en dat op zulk een afstand, door de Katwijkers gered.”
Leydse Courant 18 oktober 1852
Betrekkelijk de standing onder Noordwijk, nabij Katwijk, van de Hamburger galjas Elisabeth, ontleenen wij aan het Handelsblad het volgende: ,,Het was reeds half acht ure in den avond, toen de heer D. Guyt, rustend koopvaardij-kapitein, bestuurder van de reddingboot te Katwijk aan Zee verzocht werd te hulp te komen. Onmiddellijk snelde deze ijverige man, metde boot naar Noordwijk, en bragt die te water. – Een eerste togt mislukte, doch bij den tweeden togt, werd zoo men meende, de geheele equipage behouden aan wal gebragt, doch, door de duisternis, had men niet opgemerkt, dat nog een man, in het wand vastgebonden, was achtergebleven. – Ook dezen wilde emn redden, en op het voorbeeld van den edelen grijzen bestuurder, sloegen de Katwijkers, hoe vermoeid en afgemat, weder handen aan het werk en ondernamen een derden togt, bij welken de bewusteloos in het wand hangende laatste man, werd losgemaakt, en met dezen de geheele bemanning in minder dan 2 1/2 uur, en dat op zulk een afstand, door de Katwijkers gered.”
De schepen Vr. Jacobina, kapt. Hölscher, met steenkolen van Hull n. Amst., en Vr. Elisabeth, kapt. H. Schmidt, met 42 last Haver v. Emden n. Londen, zijn 29 Dec. Bij Katwijk aan Zee gestrand, doch het volk gered; men was bezig zoo veel mogelijk van de ladingen te bergen.
Opregte Haarlemsche Courant 02 januari 1850,
Den 29sten Dec. Zijn bij Katwijk aan Zee gestrand de schepen Vrouw Jacobina, kapt. Hölscher, van Hull naar Amsterdam en Vrouw Elisabeth, kapt. H. Schmidt, van Emden naar Londen; het volk van beide schepen was gered en de ladingen werden geborgen.
Rotterdamsche Courant 3 januari 1850,
Het schip Vrouw Jacobina, kapit. G. C. Holscher, met steenkolen van Hull naar Amsterdam, is den 29 december bij Katwijk aan Zee gestrand, doch het volk gered; men was bezig zoo veel mogelijk van de lading te bergen.
KATWIJK AAN ZEE, 23 Dec. Heden morgen ten elf ure is bezuiden dit dorp gestrand, de kof de Vier Gezusters, kapt. J. Hk. De Jong, komende van Amsterdam, bestemd naar Londen, geladen met kaas en mosterdzaad, de ekwipage is gered, men hoopt de lading te lossen.
Nieuwe Rotterdamsche Courant 25 december 1845,
KATWIJK, 23 December. Het schip de 4 Zusters, kapt. De jong, van Amsterdam naar Londen, is den morgen bezuiden dit dorp gestrand, doch de ekwipaadje gered; men hoopt de lading te kunnen bergen.
Nieuwe Rotterdamsche Courant 27 december 1845,
Het schip Vier Zusters, kapitein J. Klasen de Jonge, met boter en kaas van Amsterdam naar Londen, is, volgens brief van Scheveningen van den 23 dezer, dien dag bij Katwijk gestrand, doch het volk gered; men was bezig zoo veel mogelijk van schip en lading te bergen.
KATWIJK, 21 October, Het Noord-Amerikaansch Fregatschip La Ville de Paris, van Bath (uit den Staat Maine), geladen met ballast, komende van Havre de Grâce en bestemd naar Bremen, voortgestumd door eenen hevigen Noord-Westen storm, strandde heden morgen, omstreeks vier ure, ten zuiden van het dorp Katwijk aan Zee. De equipage, bestaande uit zestien koppen, onder bevel van den Kapitein George B. Sturges, is door de zorg van de Plaatselijke Substituut-Strandvonders in goeden welstand aan wal gebragt. Het schip zelve is aan de eene zijde gebroken, hoog op het strand geworpen en kan als geheel verloren beschouwd worden; gelukkig dat bij deze noodlottige gebeurtenis, noch het leven van menschen, noch verlies van lading te betreuren valt.