Het nieuws van den dag kleine courant 11 december 1895,
Over de stranding van een Noorsche brik bij Scheveningen schrijft ons ,,een ooggetuige” uit Katwijk o. a. het volgende:
In den nacht van Zaterdag op Zondag, tusschen 2 en 3 uren, stonden eenige reeders en visschers in en bij het nieuw gestichte verkooplokaal uit te kijken, toen zich eensklaps vlak voor het dorp een zwak licht in zee vertoonde. Natuurlijk een vaartuig, dat door den Noord- Noordwestelijken storm met kracht naar ’t strand wordt gedreven. De opvarenden geven door ,,stakelen”(’t aansteken van een flambouw) het sein dat ze in nood verkeeren. Onmiddellijk wordt van den wal ,,teruggestakeld” en de manschappen van de reddingboot worden gewekt en gewaarschuwd. Inmiddels ziet men het licht snel in zuidelijke richting naar Scheveningen, zich verwijderen, en weldra verdwijnt het geheel. Enkele mannen te paard en te voet begeven zich zuidwaarts het strand op, om te zien of er mogelijk te redden valt. Het bestuur der reddingboot weifelt wat te doen, want ook tegenover zijne manschappen heeft het dure verplichtingen. Het mag toch op zoo’n woeste zee niet laten zoeken naar een licht, dat verdwenen is. Toch wilden de bestuursleden iets doen: de reddingboot blijft gereed staan, om op het minste alarm-signaal in zee te steken, en zij rijden op twee boerenwagens, zooveel mogelijk van reddingsmiddelen voorzien, het strand langs, op verkenning uit.
Van de vooruitgesnelde Katwijkers keeren de meesten terug met het bericht, dat er noch in zee, noch aan het strand iets te bespeuren is. Reeds denkt men aan terugkeeren, toen zich in de verte iets vertoont, dat snel nadert. Het is een Katwijker te paard, die hun bericht, dat hij in de nabijheid van Scheveningen, bij de ,,stukken”, een schip heeft zien stranden, onmiddellijk naar Scheveningen gereden is (een ritje van tien minuten) en daar de bevoegde autoriteit van het gebeuren verwittigd heeft. Hij voegt er bij, dat hem daar geantwoord werd: ,,’t Is Wassenaarsche grond, daar moet Katwijk voor zorgen” (men wete, dat Katwijk twee uur, Scheveningen slechts een half uur van de plaats der stranding verwijderd ligt).
De bestuursleden beraden zich een oogenblik en besluiten den boodschapper naar Katwijk te zenden met het bericht, dat de reddingboot terstond naar de plaats des onheils moet komen. Zij rijden door en weldra zien zij in de verte de zwarte omtrekken van het gestrande schip. Intusschen heeft de bemanning van dit vaartuig, een Noorsche brik, met acht koppen bemand, geen redding ziende opdagen, pogingen aangewend om zich zelve te helpen. Zij heeft een zeer rank bootje als eenige redmiddel in zee neergelaten en vier mannen hebben er zich in gewaagd. Nauwelijks zijn zij van boord afgestoken of een groote golf werpt het bootje om. Daarvan zijn aan het strand eenige Katwijkers, waaronder een te paard, en eenige Scheveningsche visschers ooggetuigen. De woeste golven spoelen de schipbreukelingen strandwaarts, de man te paard rijdt onversaagd de kokende zee in en smaakt de voldoening éen hunner te grijpen. Zoo vlug mogelijk brengt hij hem naar den wal, laat hem aan de zorg van de anderen over en begeeft zich weder in zee. Andermaal redt hij op dezelfde wijze een medemensch en rijdt ten derden male de zee in, want nog éen ziet hij met de baren worstelen. Met groote moeite weet hij dezen, die reeds half bewusteloos is, te vatten en aan strand te brengen; de drenkeling bezwijmt, doch door gepaste middelen, aangewend door en op raad van het intusschen verschenen bestuur der Katwijksche reddingboot, wordt hij tot bewustzijn teruggebracht en op een der beide wagens zoo snel mogelijk naar Scheveningen vervoerd. Den vierden opvarende kon men, helaas ! niet redden. Eere aan den edelen redder, den schelpenvisscher Willem Rammelzwaal Gzn., dien wij voor ons voortaan den Katwijkschen Woltemade willen noemen.
Nog vier menschen echter bevonden zich op het schip in levensgevaar. Het bestuur der reddingboot bracht dadelijk de meegebrachte reddingtoestellen in gereedheid en weldra vloog een welgemikte vuurpijl over den boegspriet; zoo kreeg men eene verbinding van het schip met den wal en konden de schipbreukelingen zich van de redding verzekerd houden.
Eerst thans, alzoo vijf uren na de stranding, verscheen de Scheveningsche reddingboot, aan wie het nu gemakkelijk viel om langs de verbindingslijn het schip te bereiken en de overige manschappen in veiligheid te brengen. Toen de Katwijksche reddingboot na een zeer moeilijken tocht, getrokken door een tiental paarden, een kwartier later verscheen, was de redding volbracht. Van haar ernstigen wil om te helpen had zij echter voldoende blijk gegeven.
De Standaard 11 december 1895,
Zondag 8 december des morgens te 7 uren te Scheveningen komende, zag ik dat een schip gestrand was op een half uur afstand van het Kurhaus. Mij erheen spoedende, en onderweg inlichtingen inwinnende omtrent de stranding, vernam ik dat men te Scheveningen des nachts de noodsignalen van het wrak gezien had. Bij ’t schip gekomen zag ik, dat men juist bezig was de vuurpijlen in gereedheid te brengen om verbinding tusschen strand en schip te verkrijgen, hetgeen ook werkelijk gelukte.
Tot mijn groote verbazing moest ik hier echter vernemen, dat dit geschiedde door het reddingspersoneel van Katwijk welke plaats 2 uur gaans van daar verwijderd is. Op mijne vraag, waarom van Scheveningen nog geen hulp verleend was, werd mij onder anderen geantwoord, dat de kapitein de Scheveningsche reddingsboot afwezig was. Eerst om 8 ¼ uur werd de Scheveningsche boot uitgebracht en kwam men met het vuurpijltoestel aanrijden. Door middel van de lijn bereikte de boot toen gemakkelijk het schip en werden de 4 schepelingen, die nog aan boord waren, behouden aan wal gebracht.
Vier uren dus, nadat het reddingspersoneel te Scheveningen gewaarschuwd was, werd van daar uit de eerste pogingen tot redding gedaan, welke mijns inziens zeker reeds bij het aanbreken van den dag had kunnen geschieden. Dat voor het in gereedheid brengen der toestellen zeker geen 4 uur noodig is, Blijkt wel uit het feit, dat de Katwijkers reeds lang eene lijn geschoten hadden, eer van Scheveningen hulp kwam.
Genoemde feiten pleiten mijn inziens niet voor de goede organisatie van het reddingswezen op onze kust.