Drie schepen gestrand (1834)

Nederlandsche staatscourant 21 oktober 1834

Bijna gelijktijdig zijn er drie schepen te Katwijk gestrand, namelijk een fregat van suriname naar amsterdam, waarvan de naam niet is opgegeven, dat dadelijk verbrijzeld is, en waarvan de equipagie bestaande uit 20 man, geheel is verdronken, uitgenomen vijf personen, die gered zijn; eene Engelsche kolenbrik, waarvan al het volk gered is, doch waarbij een matroos van de reddingboot, nalatende eene weduwe met 3 kinderen, omgekomen is; een derde schip waarvan de naam onbekend is, is dadelijk verbrijzeld en de geheele equipagie daarbij verdronken.

Met welk een geweld de zee in dezen storm tegen het strand is opgeloopen, kan men hieruit opmaken, dat vier stukken proefgeschut, welke op het strand stonden, door de hevige branding van de affuiten geslagen en in het zand weggezonken zijn.

Leydse Courant 24 Oktober 1834,

Katwijk aan Zee, den 19 October 1834.

Gisteren waren wij getuigen van een treffend tooneel. Ten gevolge van den verschrikkelijken storm, strandden alhier drie Schepen, en in weerwil van alle tot redding de ongelukkige Schipbreukelingen aangewende middelen gelukte het slechts aan twaalf hunner den dood te ontkomen. Bij deze gelegenheid hadden wij ook het verlies te betreuren van den braven Leendert Slootweg, stuurman van den Reeder Fierman Ed. Meerburg, die het slagtoffer zijner menschlievende poging om zijne natuurgenooten te redden, is geworden, en zijn graf in de golven gevonden heeft; terwijl hij eene Vrouw en drie zeer jonge Kinderen achterlaat, die in hare omstandigheden zoo zeer liefdadige ondersteuning behoeft, en aan de vrienden der lijdende menschheid, uit dien hoofde dan ook zij aanbevolen; zijnde de Predikant Isak van Harderwyk en voorn. Reeder Fierman Ed. Meerburg bereidvaardig, om zich met de ontvangst van hetgeen men tot verzachting van het lot der Weduwe en Kinderen van gem. braven Stuurman zou willen bijdragen, te belasten.

Brikschip Gravin Plater / kofschip Cornelia (1833)

Groninger Courant 8 November 1833,

NOORDWIJK den 4 November.
Heden namiddag te half twee is alhier gestrand een brikschip, genaamd Gravin Plater, Kapitein Franciscus Maria La Mort, komende van Rio Janeiro, beladen met suiker, koffij, verfhout, huiden en elpenbeen, en gedestineerd naar Hamburg.
De kapitein en zijne geheele equipage, bestaande uit negen personen, zijn door de reddingbooten van Noordwijk en Katwijk-aan-Zee, aldaar van wege de Noord- en Zuidhollansche Redding-Maatschappij geplaatst, gelukkig gered.

KATWIJK-AAN-ZEE den 4 November.
Behalve het brikschip de Gravin Plater, is sedert nog gestrand een kofschip, waarschijnlijk de Cornelia, kapitein de Groot, komende van Leith, beladen met steenkolen en gedestineerd naar Dordrecht. De kapitein, zijne vrouw en drie manschappen zijn gelukkig gered door de Noordwijksche en Katwijksche booten der Noord- en Zuidhollandsche Redding-Maatschappij ; een matroos is vóór dien tijd in het hol des gebroken schips gevallen en verdronken.
Zoodat, bijaldien deze booten niet aanwezig en hulpvaardig geweest waren, vijftien menschen onvermijdelijk eene prooi der golven zouden zijn geworden.

November 1833

Rapport over reddingtochten van de reddingboten van Katwijk en Noordwijk. De burgemeester der beide Noordwijken in Zuid Holland verklaard hiermee dat de reddingboot der N.Z.H.R.M. van Noordwijk aan Zee onder directie staande van den heer Leendert van der Deyl dezer dagen drie malen met het gelukkigsten gevolg is gebruikt tot het redden van schipbreukelingen voor Noordwijk aan Zee en wel op Maandag 4 dezer ( 4 November 1833 ) bemand met de volgende mamschappen: Zacherias de Jong, Jacob van der Niet, Willem van der Deyl, Dirk Hoek, Hendrik van der Linden, Ary van der Wiel Jaczn., Ary van der Wiel Engelszn., Maarten van  Beverenr Dirk Abswoude en Pieter Holmeder. Eerstelijk bij de stranding van de brik Gräfin Pläter, waarvan de equipage door de Katwijkse reddingboot is van boord gehaald, zijnde ook die van Noordwijk reeds halverwege het schip in de branding genaderd, zoodat dezelve meer dan waarschijnlijk hetzelfde doel zou bereikt hebben zoo niet eerstgenoemde boot daarin voor was geweest. Op denzelfde dag ter gelegenheid van de stranding van het kofschip Cornelia als wanneer de beide reddingboten aan boord zijn geweest en ofschoon de manschappen door de Katwijker reddingboot zijn over genomen, nogthans ook die van Noordwijk daartoe even gereed en bekwaam was.

De Katwijkse reddingboot, bemand door Zacharias van den Oever, Willem Huigz. de Vreugd, Floris Dirkzn. Plokker, Teunis Florisz. Plokker, Kornelis Jaczn. van der Bent, Jan Dirkz. Guyt, Kornelis Huigzn. van Duijn en Krijn Ver­burg, slaagde er in de tien opvarende van de brik Gräfin Pläter en de opvarende van het kofschip Cornelia ( w.o. de Huisvrouw van de kapitein) aan wal te brengen, met uitzondering van een matroos van de Cornelia, die door afmatting is bezweken. Ook de reddingboot van Zandvoort is maar de strandingplaats van de Gräfin Pläter gereden, waar zij veel eerder dan de boten van Katwijk en Noordwijk ariveerde. T.g.v. de in deze boot ter beproeving geplaatste “roeimachine” ( een vinding van Ir. P.van den Bosch, omschreven als een “samenstel om boten buitengewoon snel door het water te sturen” ) zag zij evenwel geen kans door de branding te komen.

En vervolgens op den zevende dezer maand ( 7 November 1833 ) bemand met Ary van der Wiel Jaczn., Ary van der Wiel Engelsz., Zacharias de Jong, Jacob van der Niet, Dirk Hoek, Maarten Smit, Cornelis den Hollander, Hen­drik van der Linden, Maarten van Beveren en Cornelis Bedijn, ter gelegenheid van de stranding van het kofschip Phenix, waarvan gemelde boot de equipage ( kapitein en zes man) heeft gered en behouden aan wal gebragt. Verklarende de onder getekende, dat de manschappen der Noordwijkse reddingboot bij de voormelde gelegenheden den prijzenswaardigsten ijver, gepaard met beleid en onversaagdheid hebben aan den dag gelegd, en zich daardoor regt tot onderscheiding hebben verworven als zijnde de voormelde redding en door eene sterke branding heen met eigen levensgevaar ge­schiedt, gelijk door de equipagien der gestrande schepen volmondig is erkend en het daarvan gemaakte gebruik, hunne voldoening en erkentenis op de ondubbelzinnigste wijze hebben doen blijken, terwijl ook bij deze gelegenheid het nut en doelmatigheid der inrigting opnieuw voldingend is bewezen.

                                                                                                Noordwijk 8 November 1833
                                                                                                W.g. Schäfer.

UITGEZEILD. (1831)

Algemeen Handelsblad 11 november 1831,

HELVOETSLUIS, 9 Nov. R. Stranack, The Attwood, Londen.

Aangaande het stranden van het schip Dorothea Kapt. Frange, van Christiansand naar Bordeaux, verneemt men, dat de reddingboot van Noordwijk, ondanks de onstuimige zee, tweemaal aan boord van dat schip genaderd is, en telkens onverrigter zaak heeft moeten terug keeren, omdat de manschap van het gestrande vaartuig hetzelve niet wilde verlaten. De tweede reis terug keerende sloeg zelfs de reddingboot, door de hevige branding om, zonder dat evenwel een der moedige zeelieden, die zich daarop gewaagd hadden, daarbij is omgekomen. Eerst de derde reis, toen de inmiddels van Katwijk gekomen reddingboot het schip genaderd was, heeft men den kapitein, den stuurman en drie overige manschappen kunnen bewegen, om het wrak te verlaten, en dezelve behouden aan wal gebragt. Ten opzigte der schipbreukelingen, van welke één ziek was, zijn de noodige maatregelen van voorzorg genomen.

Stranding Union en redding manschappen (1829)

Nederlandsche Staatcourant 12 oktober 1829

Den 8sten October is in den namiddag omstreeks 4 uur, op de hoogte der scheiding tusschen Katwijk en Scheveningen, gestrand het schonnerkofschip Union, geladen met masten, deelen, enz., gevoerd door Kapitein J. Rickmers, komende van Riga, en bestemd naar Antwerpen voor de reederij C. Wattel & Co.

Reeds voor dat het schip nog gestrand was, snelde de reddingsboot, met zes paarden bespannen, naar het strand, ondanks de moeijlijkheid om dezelve, bij eene zeer hooge zee, lings hetzelve heen te voeren.

Twee herhaalde pogingen om de sloep in zee te krijgen bleven vruchteloos, en een groot gedeelte van het volk werd, door de hevige regen- en hagel-vlagen uit het N. N. Westen gedwongen, om, uitgeput van krachten en verkleumd van koude, eene wijkplaats te zoeken. Twee voerlieden en een paard hielden het nog langer aan strand, en slaagden met levensgevaar, tegen middernacht, om een touw van het schip te krijgen. Met behulp hiervan kregen de weder toegeschoten menschen dan eindelijk de boot in zee en met veel moeite en gevaar aan het schip, welke ééne zijde reeds verbrijzeld was, zoo dat alsnu de geheele manschap, bestaande uit den Kapitien, Stuurman, kok en vijf matrozen gelukkig aan wal gebragt werd. Bij laag water ligt het schip droog, en wordt, onder opzigt der strandvanders, ontladen.

In de reddingsboot bevonden zich Willem Kuyt, Dirk Dirksz. van Duyn, Jacob Engelenberg, wonende te Katwijk aan Zee, M. Spaanderman, wonende te Katwijk aan den Rijn, en K. de Waard, Kommies te Noordwijk; moedig bijgestaan door Rein van Ryn, Jacob Remmelswaal, Kornelis en Hannes Boesaard, karrelieden, wonende te Katwijk aan Zee, met hunne paarden.

Leydsche Courant, 12 oktober 1829

De brik l’Union, kapt. J. Rickmers, met masten enz., van Riga naar Antwerpen, is den 7 Oct. Bij Katwijk gestrand, doch de equipage, bestaande uit acht man, door de reddingsboot gered.

Engelsche brik (1828)

Nederlandsche Courant 10 maart 1828,

In den morgen van den 7den Maart, ontwaarde men van het strand te Katwijk aan Zee, op de hoogte van Scheveningen, ongeveer een half uur van land, in zee, een twee mast vaartuig, hetwelk in eenen zinkenden staat scheen te verkeeren. De Heer Fierman Eduard Meerburg, Direkteur der Reddingboot, begaf zich onverwijld met dezelve derwaarts, vergezeld van Maarten Florisz. Schaap, Dirk Florisz. Schaap, Leendert Willemsz. Van Duyn, Cornelis Arysz. Haasnoot, Klaas Reynsz. Hakker, Jacob Ysbrandsz. Plokker, jacob Arysz. Schaap en Gijsbert Teunisz. Van der Plas, alle ingezetenen van Katkwijk. Zij bereikten, hoezeer ook wind en stroom tegen was, intijds, het reeds gezonken schip, en namen het scheepsvolk, hetwelk zich in een der masten bevond, zijnde de Kapitein, Stuurman en vier Matrozen, in gemelde boot, terwijl de vijfde Matroos, die zich in de andere mast bevond, door een inmiddels aangekomen Scheveningsch vaartuig is ingenomen; en is alzoo gelukkig van de geheele equipagie niemand omgekomen. De boot met de geredde personen een eindwegs bezuiden het Dorp aan het strand zettende, hadden Heeren Strandvonders inmiddels zich naar dezelve met een rijtuig begeven en bragten daarmede de zes geredde personen in het Logement de Zwaan, alwaar dezelve van drooge kleederen, voedzel en verkwikking verden verzorgd.

Het gezonken schip is eene Brik, genaamd Ann Elisabeth, geladen met zeep, koperrood, verwstoffen en steenkoolen; kwam van New-Castle en was bestemd naar Bremen.

De ijver en het beleid van genoemden Direkteur en Manschappen der Reddingsboot, verdienen allen lof, en mogen ten voorbeeld strekken ter navolging in soortgelijke omstandigheden.

Leidsche Courant 12 maart 1828

Vrijdag morgen, den 7 dezer, was er tusschen Scheveningen en Katwijk eene Engelsche brik, Anna Elisabeth, Kapitein Dickson, in zinkenden staat. Dadelijk begaf zich de bestuurder der Reddingmaatschappij, P. Varkevisser, met eene boot in zee, welke gelijktijdig met de reddingsboot van Katwijk, onder het bestuur van Fierman Meerburgh, aan het wrak kwam, met dat gelukkig gevolg, dat de equipage, bestaande uit 6 man, uit de toppen der masten, welke-enkel nog maar boven water waren, en waarin zij 15 uren hadden gezeten, werd gered, en 5 hunner te Katwijk en een te Scheveningen, behouden aan wal werden gebragt.

Bomschuit “Maria Andriette” (1827)

Rapport over de ramp van de Katwijker bomschuit “Maria Andriette”

Op den twee en twintigsten April des jaars achtienhonderd zeven en twintig des avonds halfzeven uren, trof Katwijk aan Zee eene treurige en hart verscheurende ramp: de visscherbom Maria Andriette toebehorende aan den Reeder Wm.Taat, en gevoerd door den braven en kundigen stuurman Huib de Vreugd, wierd door een stortzee” bij zijn terugkomst van de visscherij, nabij de tweede bank op eenmaal geheel en al op zijn zijde geworpen nog rustende op de mast, zoodat al het volk bestaande in zes personen, nagenoeg alle tot een en hetzelfde huisgezin behorende: als zijnde de stuurman Huib de Vreugd, zijn beide zoons Dirk en Ary, zijn vrouws ongehuwde broeder uit dat zelfde huisgezin, Leendert Hoek, zijn dochters man Jacob Cornelisz. Guijt en Pieter den Haas, zwager van voorgenoemde stuurman, dadelijk in levensgevaar verkeerden. Op het gezicht van dit treffend ongeluk, was men dadelijk op redding dier ongelukkigen bedacht: de Plaatselijke bestuurder der Redding Maatschappij F.E.Meerburg, geadsisteerd door den waren menschenvriend en reder Teunis Gijszn. van Duivenbode lieten de reddingboot zoo spoedig moogelijk voortbrengen, welke voortgetrokken wier, door eene menigte Volks en naar de plaats gebragt, geschikt om de redding nier Ongelukkigen te bewerkstelligen, alzo’ men personen nog op de zijde van het vaartuig zag: doch in dien tijd, dat de reddingboot te water gebragt wierd, brak de mast, als toen wierd slechts een persoon gezien, welke door de doelmatige directie van de Heeren F.E.Meerburg en Teunis Gijszn. van Duivenbode alsmede door den ijver der personen, welke in de in zee gebragten reddingboot sprongen en de ongelukkigen ter hulp snelden.Het getal dezer onverschrokken menschenvrienden is zeven, en hunner namen, welke behoren vermeld te worden zijn Simon van Duikeren, Krijn Klaasz. Haasnoot, Leendert Slootweg, ( deze kwam 18 oktober 1834 om het leven toen de reddingboot bij een reddingpoging omsloeg ), Dirk Florisz. Schaap, Leendert Willemsz. van Duin, Maarten Pietersz. Guyt en Jacob Aryzn. Ouwehand, welke door de branding naar den omgeslagen visscherbom heen roeiden, met dat gevolg, dat zij den persoon Pieter den Haas van een gewissen dood reddeden.Het is ook aan alle de voorgenoemde menschenvrienden, dat matroos Pieter den Haas, de eenigste geredde, zijn leven te danken heeft; hij bevind zich tegenwoordig geheel hersteld van zijnen gevaarvollen toestand, waarin hij zich bevond, wegens den verschrikkelijken angst, waarin hij verkeerd heefen de koude welke hij, door het zeewater veroorzaakt, doorgestaan heeft: maar alle aangewende pogingen aan den stuurman Huib de Vreugd, welke 2 uren na het verongelukken van het vaartuig, op het strand aangespoeld gevonden werd, zijn dadelijk en gedurende een geruime tijd de middelen aangewend, welke men aan Drenkelingen behoort aan te wenden, doch alle pogingen waren helaas vruchteloos.


Katwijk aan Zee, den 28 April 1827 
w.g. J.A.de Meyer, assessor van het Plaatselijk Bestuur.

Een zonderlinge en gevaarlijke redding (1804)

Over de wonderbaarlijke redding van kapitein J.H. Gröninger van ‘Die
Sparsamkeit’ door de gebroeders Jacob en Aart van Rhijn in november 1804

door Jaap Plokker

Katwijk, november 2020

Een zonderlinge en gevaarlijke redding
Het was slecht weer op donderdag 22 november 1804. Op de Noordzee beukten de golven
tegen de galjas ‘Die Sparsamkeit’. Het uit Bremen afkomstige koopvaardijschip was de week daarvoor met een lading tarwe uit Amsterdam vertrokken met bestemming La Coruña in Noord-Spanje. Op 17 november passeerden kapitein J.H. Gröninger en zijn bemanning Texel en voerden met een zuidoostenwind de Noordzee op.

Nauwelijks onderweg constateerden ze dat de wind niet alleen begon te ruimen, maar stilaan ook in kracht toenam en in de loop van woensdag 21 november zich zelfs begon te ontwikkelen tot ‘een hevigen Noord-Westen Storm’.
Op dat moment sloeg het noodlot toe. De bemanning raakte in de storm de controle over het schip kwijt en genadeloos dreven wind en golven ‘Die Sparsamkeit’ richting de Hollandse kust. Op 22 november rond het middaguur waren ze ter hoogte van Katwijk aan Zee, met land in zicht.

Een galjas voor de wind zeilend, ca. 1800, getekend door Wijbrand Schaap (1766-1821)


Op de duinen van Katwijk stonden die middag de mensen te kijken hoe de natuurelementen vat op de galjas hadden en ‘Die Sparsamkeit’ onverbiddelijk hun kant op dreef. Ook de gebroeders Jacob en Aart van Rhijn, voerlieden en respectievelijk 39 en 31 jaar oud, hadden vernomen dat er een schip op punt stond voor Katwijk te stranden en waren met hun paard en wagen naar het strand gereden om het schouwspel gade te slaan.
Trouwens, de kans was groot dat er iets waardevols zou aanspoelen en dan kon je maar beter transportmogelijkheden bij de hand hebben.

Een karreman heeft zojuist zijn vracht afgegeven aan de bemanning van een bomschuit,
die klaar ligt om te vertrekken. Een karreman of voerman verzorgde o.m. het transport van
netten en aangevoerde vis, zoals steurharing van het strand naar de bokkinghanken in
Katwijk aan den Rijn.


Voor de ogen van de toegestroomde bevolking liep ‘Die Sparsamkeit’ om drie uur ’s middags op de ‘Buiten-Bank’ voor Katwijk aan de grond en zag men niet alleen hoe de golven steeds meer vat op het schip kregen, maar ook hoe de bemanningsleden probeerden het vege lijf te redden. Ze zochten hun laatste overlevingskans in de grote mast, maar het natuurgeweld deed de mast knappen. De mannen raakten te water en verdwenen één voor één uit het zicht.
Plotsklaps doemde tussen de brekende golven een schipbreukeling op. Jacob en Aart van
Rhijn aarzelden geen moment, spanden hun paarden uit, sprongen er op en gingen met gevaar voor eigen leven dwars door de hoge branding richting het voor zijn leven vechtende bemanningslid. Bij de drenkeling aangekomen sprong Jacob in het water, greep met de ene hand de schipbreukeling vast en met de andere hand de staart van zijn paard. Aart van Rhijn, die in de woeste golven op zijn paard was blijven zitten, nam het paard van zijn broer bij het toom mee en sleepte zo Jacob en de drenkeling naar het strand. Daar bleek de gelukkige kapitein Gröninger in hoogsteigen persoon te zijn. Hij was, dankzij de heldhaftige reddingpoging van de gebroeders van Rhijn, de enige overlevende van de stranding van de galjas ‘Die Sparsamkeit’ voor Katwijk op 22 november 1804.
Alles van waarde dat op het strand aanspoelde of nog van het schip gehaald kon worden,
ankers, kabels en ander touwwerk, zeilen, enz. enz., werd naar het erf van strandvonder Jacob Kruyt gebracht. Alwaar op 6 december 1804 om 10.00 u. ‘s morgens de overblijfselen van galjas ‘Die Sparsamkeit’ in het openbaar werden geveild en verkocht.

Voor de gebroeders van Rhijn was hiermee de kous echter nog niet af. Mr. Everhard Jacob
van Royen , baljuw van ‘de beide Catwyken en het Zand’, kwam het verhaal over het
optreden van de gebroeders van Rhijn ter ore en hij was over de getoonde moed zo onder de indruk dat hij van mening was dat het niet bij een mondeling bedankje kon blijven en
verwittigde daags na de stranding het departementsbestuur. Dat besloot op 4 juni 1805 Jacob en Aart van Rhijn te belonen voor hun ‘kloekmoedige pogingen’ tot redding van kapitein Gröninger van de gestrande ‘Die Sparsamkeit’ met ‘ieder ééne zilveren Tabaksdoos, met gepaste inscriptien voorzien’.
Onwetend van het initiatief van de baljuw werden op 22 september 1805 Jacob en Aart van
Rhijn bij hem in Katwijk aan den Rijn ontboden. Bij het binnentreden van de ‘gewone
Vergaderkamer van Schout en Gemeente Bestuur’ bleken niet alleen de gebroeders van Rhijn, maar ook ‘de Leden des Gemeentebestuurs, der beide Rechtbanken, als mede van alle ondergeschikte Collegien, zoowel Burgerlijke als Kerkelijke, van Catwyk aan Zee’, te zijn
uitgenodigd; allen onwetend omtrent de reden van de invitatie. In het bijzijn van al deze
notabelen werd, tot verrassing van een ieder, door de baljuw het moedig optreden van de
gebroeders ‘met weinige dichtregelen’ verwoord en de zilveren tabaksdozen met passende
inscriptie overhandigd. De lovende woorden van de baljuw en de stoffelijke blijken van
waardering voor hun getoonde moed door de Gedeputeerden van Holland leidden bij Jacob en Aart van Rhijn tot ‘de hevigste ontroering en de vurigste dankbetuiging’ en bij de aanwezige notabelen tot ‘de hoogste toejuiching’. Overigens waren de broers zelf van mening dat ze ‘niets buitengewoons en niets beloning-waardig’ hadden gedaan. Ze konden toch niet ‘een mensch zien vergaan, welken zij meenden mogelijk te kunnen redden’? Oftewel, vanzelfsprekend waren ze te paard gesprongen en de woeste branding ingereden om kapitein Gröninger te redden. Iedereen in hun positie zou dat gedaan hebben, toch?
Rest ons na dit relaas over de ‘zonderlinge en gevaarlijke redding’ van kapitein J.H. Gröninger door de gebroeders van Rhijn nog één prangende vraag: Waar zijn de zilveren
tabaksdozen voorzien van ‘gepaste inscriptien’ gebleven?

Voorbeeld van een zilveren tabaksdoos met ingegraveerd tafereel.

Verantwoording
Noten

  1. Over het type koopvaardijschip zijn de kranten in de berichtgeving niet unaniem. Er is sprake van een ‘galjas-schip’ (Leidsche Courant, 3 december 1804), maar ook van een ‘smak-schip’. (Amsterdamsche Courant, 27 november 1804) Omdat in de advertentie betreffende de verkoop van de restanten van ‘Die Sparsamkeit’ sprake is van een ‘galjas-schip is voor deze optie, als de waarschijnlijk meest betrouwbare, gekozen. Overigens werd in de kranten het schip zowel aangeduid met de originele Duitse naam ‘Die Sparsamkeit’ (Leydsche Courant, 26 november 1804), als in de Nederlandse vertaling ‘De Spaarzaamheid’ (Bataafsche Staatscourant, 16 oktober 1805).
  2. Leydsche Courant, 26 november 1804; Rotterdamsche Courant, 27 november 1804. Over de bestemming van ‘Die Sparsamkeit’ zijn de kranten in hun berichtgeving niet eenduidig. De meeste geven als bestemming ‘Curunha’ (Amsterdamsche Courant, 20 november 1804) of gespeld als ‘Curunna’ (Utrechtsche Courant, 26 november 1804), maar er wordt ook als eindbestemming ‘Cadix’ (= Cadiz) vermeld. (Amsterdamsche Courant, 27 november 1804)
  3. Amsterdamse Courant, 20 november 1804; Bataafsche Leeuwarder Courant, 24 november 1804. Over de spelling van de naam van de kapitein zijn de kranten in hun berichtgeving niet eenduidig. Zo wordt de achternaam gespeld als ‘Groninger’ (Opregte Haarlemsche Courant, 11 september 1804, Amsterdamsche Courant, 20 november 1804), ‘Grönenger’ (Leydsche Courant, 26 november 1804 ) en ‘Gröninger’ (Bataafsche Staatscourant, 16 oktober 1805) Omdat in latere, meer officieel getinte, bronnen de naam van de
    kapitein wordt gespeld als ‘Gröninger’ is voor deze optie gekozen.
  4. Amsterdamse Courant, 22 en 24 november 1804; Bataafsche Staatscourant, 16 oktober 1805.
  5. Bataafsche Staatscourant, 16 oktober 1805. Website Genealogie Katwijks Museum: Jacob Jacobzn van Rhijn (1765-1809): Op 22 november 1804 39 jaar, getrouwd met Fijtje Remmelzwaal en vader van drie kinderen.
    https://geneakatwijk.webtrees.net/individual.php?pid=I76674&ged=katwijk.
    Aart Jacobzn. van Rhijn (1773-1852): Op 22 november 1804 31 jaar, van beroep ‘karreman’, getrouwd met Maartje van Duijvenbode en vader van twee dochters.
    https://geneakatwijk.webtrees.net/individual.php?pid=I75875&ged=katwijk.
  6. Amsterdamsche Courant, 27 november 1804.
  7. Utrechtsche Courant, 26 november 1804.
  8. Leidsche Courant, 3 december 1804; Amsterdamsche Courant, 4 december 1804.
  9. Brakel, J.P. van, Vissen in Vrijheid, uitgave Genootschap Oud Katwijk, 1988, p. 13. i.h.b. informatie betreffende mr. Everard Jacob van Royen (1773-1833).
    10.Bataafsche Staatscourant, 16 oktober 1805.
    11.Bataafsche Staatscourant, 18 oktober 1805.
    Verantwoording illustraties
    Afb. 2: Een galjas voor de wind zeilend, ca. 1800, getekend door Wijbrand Schaap (1766-1821), Bron: Internet.
    Afb. 3:Een voerman of karreman met wagen bij bomschuit. Detail van aquarel ‘Gereedmaken voor vertrek’ van H.W. Jansen (1855-1908), afgebeeld in: Beelen, J. van, e.a., ‘Bomschuit in Beeld, uitgave Katwijks Museum t.g.v. gelijknamige tentoonstelling, zj., afb.8.
    Afb. 4:Een zilveren tabaksdoos met ingegraveerd tafereel. Bron: Internet.
    Gepubliceerd in het ledenblad van het Genootschap Oud Katwijk, editie nr. 73, november
    2020.

    Katwijk, november 2020