Leidsche Courant 25 februari 1839
Katwijk aan Zee den 21 Februarij 1839.
De storm, welke in den nacht tusschen den 20sten en 21sten dezer gewoed heeft, had onder anderen voornamelijk voor een de visschersvaartuigen dezer gemeente zeer noodlottige gevolgen kunnen hebben.
Op nagenoeg een uur gaans van Scheveningen naar Katwijk aan Zee, omstreeks half twee uren des nachts, en op een afstand van ongeveer een vierde uur gaans van het bewaadbare strand, werd een der visschersvaartuigen. Cornelia Diderika, Kapitein Jacob Schaap, door den hevige wind geslingerd, met zulk eene kracht tegen een ander zich in de nabijheid bevindend visschersvaartuig geslagen, dat hetzelve was zinkende. De zich op het noodlottige vaartuig bevindende lieden, die eenen gewissen dood voor oogen zagen, raadpleegden onderling, wie hunner door zwemmen het strand zouden trachten te bereiken, (het eenigst overgebleven middel, om redding te erlangen), ten einde van Katwijk aan Zee hulp te gaan vragen voor de hoelangs hoe meer zinkende schuit. De jongste van de equipagie, met name Huig Huigzoon Haasnoot, een jongeling van 17 á 18 jaren, nam hierop, vrijwillig het manmoedig besluit, zijn leven voor het behoud van allen te wagen; hij ontdeed zich van alle zijne kleedingstukken, sprong in de branding, met dat gelukkig gevolg, dat hij het begaanbaar strand bereikte. Afgemat en moedernaakt liep hij, te midden van een noord-oosten storm en in de snerperidste koude, doch ondersteund door het Alvermogen, langs het strand bijna een uur lang, tot dat hij het eerste wachthuis van Katwijk aan Zee bereikte; kwam aldaar sprakeloos en bijkans bewusteloos aan; na eenige oogenblikken van ademhaling en verwarming genoten te hebben, wist hij den droevige toestand, waarin hij deszelfs vaartuig en equipage verlaten had, aan den omstanders bekend te maken. Weldra werd de reddingsboot van de Noord- en Zuid-Hollandsche Redding-Maatschappij, onder het bestuur van den heer S. van Duikeren, Plaatselijk mede-bestuurder, op een wagen vervoerd, en naar de plaats van het onheil gebragt. Alle de zich op de verongelukte schuit bevindende manschappen zijn, nog in tijds, gelukkig daarvan afgebragt en gered.
De mensenheid is bewondering verschuldigd aan het Opperwezen, hetwelk door een zoo jong schepsel, in het uur van nood, zoo groot eene redding geeft, en gevoelt zich vervild van dankzegging voor den 17 á 18jarigen Huig Huigzoon Haasnoot, die zijn eigen behoud in de waagschaal stelde voor dat van zijne natuurgenooten.