Over de stranding van de ‘Rhin’ in juli 1856
door Jaap Plokker
Katwijk, mei 2021
‘n Beetje doen’ met verstrekkende gevolgen
Johnny Jordaan zong het in mijn jeugd vanuit de radio uit volle borst: ‘Een pikketanussie gaat er altijd in’.1 Schipper Joseph Strut van de Engelse ‘smack’ ‘Rhin’2 moet hetzelfde gedacht hebben toen hij op 8 juli 1856 voor Scheveningen voor anker ging en zich naar het strand liet brengen om aan de wal zich de Hollandse jenever goed te laten smaken. Terwijl hij de rest van de bemanning op het vissersschip achterliet, deed de schipper in Scheveningen ‘n beetje’.
Hij was overigens niet de eerste en zeker niet de enige Engelse visser met een voorkeur voor Hollands gedistilleerd. De Nieuwe Rotterdamsche Courant van 10 juli 1856 meldde dat al enige weken ‘Engelsche visscherkotters’ zich aan de Hollandse kust lieten zien, manschappen aan wal kwamen en ‘zich nog al eens aan jenever te goed’ deden.3
Wanneer het voor Joseph Strut bij ‘n beetje doen’ was gebleven hadden we er in 2021 zeker niet over verhaald, maar zijn voorgenomen bezoek aan de kroeg, en mogelijk ook nog een ander gezellig optrekje, had verstrekkende gevolgen.
Engelse ‘smack’
Wat in de kranten werd aangeduid met ‘Engelsche visscherkotters’ waren zogenaamde
‘smacks’. Een ‘smack’ was medio de 19e eeuw een veel voorkomend scheepstype in de Engelse visserijhavens. Zij had in tegenstelling tot de Nederlandse bomschuiten een scherpe boeg, geen platte bodem en een rechte achtersteven met schuin oplopende spiegel. De mast met het grootzeil was gaffel getuigd. Vanaf de voorsteven stak een boegspriet of kluiverboom waardoor er zowel een fok als een kluiver getuigd kon worden. Grotere ‘smacks’ hadden een tweede mast, een bezaan. Met name in de tweede helft van de 19e eeuw nam het aantal met een bezaan getuigde ‘smacks’ toe.4 Engelse ‘visscherkotters’ die zich medio de 19e eeuw onder de Hollandse kust waagden hadden, afhankelijk van de grootte, 6-9 bemanningsleden aan boord, waaronder mogelijk meerdere jeugdige personen.5
De ‘smack’ ‘Rhin’ behoorde toe aan de in Great Yarmouth woonachtige vishandelaar en reder Thomas French. Behalve in de vis zat French ook in de horeca, want hij was namelijk eigenaar van een pub, ‘The Fishing Boat’.6 Over de ‘Rhin’ kon weinig achterhaald worden. Een Engels scheepsregistratiesysteem vermeldt voor 1860 een in Yarmouth thuishorend zeilschip ‘Rhin’ van 34 ton.7 Als dit ‘onze’ ‘Rhin’ betreft dan betekent dit dat het een scheepje was van ca. 12-14 meter lang, hetgeen ook de relatief kleine bemanning van zes personen verklaart. In Nederlandse bronnen wordt de ‘Rhin’ aangeduid als een Engelse
‘visscherssloep’.8 Mede daarom wordt aangenomen dat de ‘Rhin’ tot de medio de 19e eeuw gangbare, kleinere, smacks behoorde, een éénmaster dus.
Het Engelse ‘fleeting’ systeem
De berichtgeving in de krant over voor de Hollandse kust vissende Engelsen die regelmatig zich aan de wal begaven om ’n beetje te doen’ doet sterk vermoeden dat Joseph Strut zich ook op het strand liet afzetten om in Scheveningen de bloemetjes buiten te zetten. Het gedrag van de Engelse visserlui is opmerkelijk, maar ook verklaarbaar vanuit de wijze waarop medio de 19e eeuw de Engelse visserij op verse vis was georganiseerd.
Ongeveer 15 km ten oosten van het centrum van de City of London ligt op de noordoever van de Theems het stadsdeel Barking. Door Barking stroomt het riviertje de Roding, dat uitmondt in de Theems. Weinig in Barking herinnert nog aan het feit dat dit in de eerste helft van de 19e eeuw de belangrijkste vissersplaats van Engeland was en langs de oevers van de Roding allerlei visserijgerelateerde bedrijvigheid plaats vond. In Barking bevond zich het hoofdkwartier van de rederij van de familie Hewett, die op een bepaald moment 220 vissersschepen bezat. De schepen van de Hewett’s waren herkenbaar aan een vierkante blauwe vlag en werden daarom ook wel de ‘Short Blue Fleet’ genoemd.9
De bloei van Barking als vissersplaats is niet alleen te danken aan de ondernemingsdrang van o.a. James Whennel, die de ‘Short Blue’ rederij in 1764 begon, en na hem de familie Hewett, maar was uiteraard mede mogelijk dankzij de enorme vraag naar verse vis vanuit de metropool Londen. Tussen de ‘Tower Bridge’ en ‘London Bridge’ staat op de noordoever van de Theems nog altijd het imposante gebouw van de vismarkt van Billingsgate. Op deze plek werd het merendeel van de voor Londen bestemde verse vis afgeleverd en verkocht.
Bij reders en vissers draait het uiteindelijk maar om één ding: een hoge besomming. Een goede vangst helpt daarbij, maar meerdere factoren zijn van betekenis, zoals de kwaliteit van de aangevoerde vis. In de regel krijgt men de beste prijs voor de verste vis. In het 19e eeuwse Engeland en op de vismarkt van Billingsgate was dat niet anders. Om de in de verder op de Noordzee gelegen visgronden gevangen vis zo vers mogelijk te houden werden ‘smacks’ voorzien van een bun. Doorstromend zeewater hield de vis enige dagen levend. Ca. 1830 telde Barking 30-40 van deze zogenaamde ‘well-smacks’. Voor de vis in Billingsgate kon worden afgeleverd moest eerst een lang traject over het zoete en vervuilde water van de Theems afgelegd worden. Dit bleek in de praktijk desastreus voor de kwaliteit van de vis in de bun en dus nadelig voor de besomming. Daarom losten de meeste ‘smacks’ hun vangst in Gravesend, aan de monding van de Theems. Daar werd de vis overgeladen in speciaal daarvoor bestemde schepen, die hun lading zo snel mogelijk naar de vismarkt van Billingsgate vervoerden. De noodzaak om de vis zo vers mogelijk, liefst levend, in Gravesend af te leveren had tot gevolg dat een groot deel van de tijd dat een ‘smack’ zich op zee bevond niet werd doorgebracht met vissen, maar met het zeilen op weg naar de haven en weer terug naar de visgronden. Samuel Hewett10 kwam tot de conclusie dat zijn rederij veel beter zou renderen wanneer dat heen en weer gezeil tot een minimum beperkt zou worden. Dit gold vooral wanneer er verder op de Noordzee of voor de kust van Nederland werd gevist. Hij bedacht een systeem waarbij de schepen van zijn rederij hun vangst overgaven aan een ‘smack’ die zo snel mogelijk huiswaarts voer. Terwijl de ‘smack’ met de opbrengst van verschillende schepen naar de afslag zeilde, konden de overige schepen doorgaan met vissen. Zo ontstond het gebruik van relatief dicht bij elkaar vissende ‘smacks’ en heen en weer zeilende ‘vrachtvaarders’. Was er even weinig vis te vervoeren dan deed een ‘vracht-smack’ ook even ‘een trekje’. In Engeland noemde men deze taakverdeling van vissen en transporteren het ‘fleeting system’. Het is enigszins vergelijkbaar met de ventjagerij en het in compagnie varen dat al ten tijde van de Republiek in Holland in de haringvisserij bestond.11
Omdat de vissende ‘smacks’ nu niet meer naar de thuishaven hoefden te zeilen om hun vangst af te leveren konden zij velen weken onafgebroken op zee blijven. Samuel Hewett presteerde het om zijn ‘smacks’ drie tot zes maanden onafgebroken op zee te laten vissen. In november 1844 leidden deze wantoestanden tot een vissersstaking. Uiteindelijk werd bedongen dat een ‘smack’ niet langer dan 6-8 weken aaneensluitend op zee mocht blijven.
Zeilende slijterijen
De aanwezigheid van de voor de Hollandse kust vissende vloot Engels ‘smacks’, met aan boord vissers die al weken van enig genot verstoken waren, vormde een dankbare afzetmarkt voor een specifiek soort handel. Handige Hollanders praaiden de Engelse vissersschepen en verkochten op zee tabak, sterke drank en pornografische plaatjes. Goed voorbeeld doet volgen, dus ook ondernemende Engelsen stortten zich op deze kennelijk lucratieve markt. Zij volgden in hun scheepjes de Engelse ‘smacks’ op zee, nodigden bemanningen bij hen aan boord om te roken en een borrel te drinken, met als gevolg dat meer dan eens een ‘smack’ haar weg vervolgde met een bemanning die strontlazarus was. De handelswijze van deze zeilende slijterijen, de zogenaamde ‘copers’, werd in brede kring afgekeurd, maar dat hun afzetmarkt was gecreëerd door op grotere winsten beluste reders werd kennelijk minder onderkend.
Medio de 19e eeuw visten dus Engelse ‘smacks’ voor de Hollandse kust met een bemanning die soms al weken van huis en haard verstoken waren. In dat perspectief is het niet verwonderlijk dat Engelse vissers, met soms land in zicht, de verleiding niet konden weerstaan om af en toe de visgronden te verlaten om vaste grond te betreden, waar de geneugten van het leven voor het oprapen lagen.
Great Yarmouth
Hoe dicht Barking ook gelegen was bij de Londense afzetmarkt, ten opzichte van de zee, waar tenslotte de vis gevangen moest worden, lag het vissersplaatsje geïsoleerd. In de jaren ’40 ging Samuel Hewett dan ook op zoek naar havenfaciliteiten die dichter bij de vangstgebieden gesitueerd waren. Zijn oog viel op Great Yarmouth aan de Engelse oostkust, aan de monding van de rivier de Yare. Medio de 19e eeuw was Great Yarmouth al een vooraanstaande havenplaats, met de nadruk op de haringvisserij en de vrachtvaart. In 1847 kwam er een treinverbinding tot stand tussen Great Yarmouth en Londen. Great Yarmouth lag bovendien vlak bij de Norfolk Broads, een waterrijk gebied waar in de winter ijs gewonnen kon worden. Samuel Hewett besloot in Gorleston, aan de zuidmonding van de Yare, tegenover Yarmouth, een dependance te vestigen met o.m. een scheepswerf, scheepsreparatiefaciliteiten en een ijsgebouw. Het in 1846 in gebruik genomen ijsgebouw had muren van minstens 60 cm dik, werd in de winter gevuld met ijs uit de talloze meren en rivieren in het gebied van de Norfolk Broads en iedere keer wanneer een ‘jager’ de verse vis in Great Yarmouth had afgeleverd werd er ijs geladen voor de ‘smacks’ op zee, waardoor de vis, met name in de zomermaanden, beter geconserveerd bleef dan in de bun. Naarmate, vanaf medio de 19e eeuw, het gebruik van ijs in de Engelse verse vis visserij toenam verdwenen de traag zeilende ‘well smacks’ en nam het aantal ‘dry smacks’ toe.
Het hoofdkwartier van de ‘Short Blue Fleet’ bleef weliswaar gevestigd in Barking, maar naarmate de 19e eeuw vorderde concentreerden de walactiviteiten van de rederij zich steeds meer in Gorleston en werd Yarmouth de facto de thuishaven. Hoewel Samuel Hewett het ‘fleeting system’ had bedacht om bij de schepen van zijn eigen rederij toe te passen was het na verloop van tijd niet ongebruikelijk dat kleine reders in het systeem van de ‘Short Blue Fleet’ participeerden. Individuele ‘smack’ eigenaren, bijvoorbeeld in Great Yarmouth, betaalden een bepaalde provisie aan Hewett voor het vervoer van hun vis naar de haven, maar daar stond tegenover dat hun ‘smacks’ wel konden blijven vissen zonder steeds naar de afslag te hoeven varen. Met name wanneer in het voorjaar en de zomer met het schrobnet werd gevist op platvis onder de Hollandse kust was dit een aantrekkelijke optie.12
Het is dus heel aannemelijk dat reder Thomas French uit Great Yarmouth een overeenkomst had met Samuel Hewett, dat de door zijn ‘smack’ gevangen vis door een ‘jager’ van de ‘Short Blue Fleet’ naar Great Yarmouth werd gebracht en het begin juli 1856 dus al geruime tijd geleden was dat de ‘Rhin’ in de thuishaven aan de kade had gelegen.
Stuurmansperikelen
Met het hierboven beschrevene als decor koerste stuurman Joseph Strut op 8 juli 1856 richting het Scheveningse strand met de bedoeling aan wal te gaan. Strut was sinds kort
‘master’ op de ‘Rhin’. Hij was in de plaats gekomen van William Pine, die gedurende de eerste maanden van 1856 gezagvoerder op de ‘Rhin’ was geweest, maar op 8 juli 1856 hoogstwaarschijnlijk in de bak zat. Op vrijdag 16 mei 1856 was hij namelijk voor het gerecht verschenen na aangifte door zijn werkgever Thomas French. William Pine werd beschuldigd van zware mishandeling van John Prentice, een jeugdige opvarende van de ‘Rhin’. Op maandag 12 mei 1856 was de ‘Rhin’ aan het vissen bij de Leman bank, ca. 30 mijl ten noordoosten van Great Yarmouth. Schipper Pine had zich al geruime tijd mateloos geërgerd aan het gedrag van de 13 jarige Prentice. Terwijl hij er op stond dat aan boord van zijn schip alles netjes en schoon bleef, nam de jongen de wens van zijn schipper niet altijd serieus. Die maandag had zich weer wat voorgevallen en dat was de spreekwoordelijke druppel geweest die de emmer had doen overlopen. Pine had het touw van de helmstok gepakt en de jongen op rug, armen en benen bont en blauw geslagen. Terug in Great Yarmouth had John Prentice bij reder Thomas French zijn beklag gedaan. Die geloofde de jongen aanvankelijk niet, omdat hij het volste vertrouwen had in schipper William Pine, maar toen de jongen zijn bovenlijf had ontbloot was hij zich een hoedje geschrokken. Er werd een dokter bij geroepen en French vond dat Pine met een dergelijk pak slaag zijn boekje ver te buiten was gegaan en deed aangifte. Ter zitting zonderden de rechters zich even af met de jongen om met eigen ogen de gevolgen van de afranseling te kunnen aanschouwen. Ze kwamen tot de constatering dat het lichaam overdekt was met blauwe plekken en op de rug geen spoor van natuurlijke kleur te bespeuren viel. Omdat hen over William Pine geen eerder vergrijp bekend was vonden ze het niet gepast hem de hoogste straf te geven: Pine werd veroordeeld tot drie maanden hechtenis met dwangarbeid. Het is daarom heel goed denkbaar dat op het moment dat Joseph Strut in Scheveningen de geneugten des levens opzoog zijn voorganger, William Pine, de avond onder veel minder plezante omstandigheden doorbracht in het cachot. Zoals het ook mogelijk is dat inmiddels de 13 jarige, uit Chelmsford afkomstige, John Prentice weer voldoende hersteld was om naar zee te gaan en op de ‘Rhin’ voor Scheveningen voor anker lag. In dat geval stond de jongen de tweede hoogst onaangename ervaring aan boord van de ‘Rhin’ binnen twee maanden te wachten.13
Redding en rouw
Op de avond van 8 juli 1856 sloeg stuurman Joseph Strut van de ’Rhin’, naar we aannemen, z’n neuten achterover in een Scheveningse kroeg of verbleef in gezelschap van een lieftallige dame en lag zijn ‘smack’ in zee voor anker. Terwijl Strut de bloemetjes buiten zette zwol in de loop van de avond de wind aan tot een zuidwester van formaat. Bomen waaiden om; in Den Haag werden vele daken beschadigd en schoorstenen omgeblazen. De wind en golven kregen ook vat op de ‘Rhin’. De ‘smack’ sloeg van z’n anker en raakte op drift. Ze dreef af in de richting van Katwijk. Daar liep het schip circa half twee vast op een bank bij de Uitwatering en werd een prooi van de golven. De vijf Engelse vissers moesten vrezen voor hun leven.14
De bemanning van de Katwijkse reddingboot, met koopvaardijkapitein Willem van der Plas Kornzn.15 als stuurman werd gealarmeerd en in het holst van de nacht ging de roeireddingboot van de Noord- en Zuid-Hollandsche Redding-Maatschappij te water om de Engelse visserlui uit hun benarde positie te bevrijden. Om 4 uur lukte het de Katwijkers, onder leiding van de ‘manmoedig’ optredende Willem van der Plas, de vijf bemanningsleden veilig en wel op het strand af te zetten. De plaatselijke commissie van de NZHRM ontfermde zich over de schipbreukelingen. Ze werden direct na de redding op het strand in droge, wollen, kleren gestoken en vervolgens gebracht naar het ‘logement ‘De Zwaan’ aan de Boulevard, alwaar ze verder werden verzorgd.16
De vrijwilligers van het station Katwijk van de NZHRM die bij de redding van de Engelse vissers betrokken waren werden voor hun inzet financieel gewaardeerd. Aan de vijf bemanningsleden van de reddingboot werd per persoon ƒ 7,00 uitgekeerd; de twaalf helpers ontvingen individueel ƒ 1,50 als beloning.17
De euforie over de redding van de vijf Engelse vissers werd overschaduwd door een tragisch ongeval aan boord van bomschuit no. 14 van de ‘Katwijksche Maatschappij’. De bom had de storm in de nacht van 8 op 9 juli 1856 op zee doorstaan en probeerde op 9 juli op strand te landen. In de nog ruwe branding sloeg een golf stuurman Willem de Jong overboord. Zijn stoffelijk overschot spoelde op 13 juli aan op het Noordwijkse strand. Willem liet zijn vrouw Dirkje van Duijvenbode achter met vijf kinderen die nog aan haar zorg waren toevertrouwd.18 Van de ene op de andere dag verstoken van enig inkomen werd in de krant een oproep gedaan om de 45 jarige weduwe en haar kinderen financieel te ondersteunen. Directeuren Dirk Taat en Jacob Cazaux van Staphorst van de ‘Katwijksche Maatschappij’ en Abraham Librecht Lezwyn en Benjamin Eigeman, vennoten van de Leidse kassiersfirma ‘Lezwyn & Eigeman’, waren volgaarne bereid de giften te verzamelen.19
Reparatie en repatriatie
Al op 9 juli 1856 schreef burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens een brief betreffende de stranding van de ‘Rhin’ te Katwijk naar de heer P. Varkevisser, consulair agent van Groot Brittannië te Scheveningen. Naar hij had vernomen bevond Joseph Strut zich in Scheveningen en hij verzocht hem de stuurman op te sporen en hem naar Katwijk te sturen om daar zijn zaken te regelen.20 Had men met de Engelse schipbreukelingen te doen, stuurman Joseph Strut kon op minder sympathie rekenen; men vond z’n gedrag om in Scheveningen de wal op te gaan en z’n bemanning op het schip achter te laten in één woord
‘schandelijk’.21
Op 10 juli 1856 schreef burgemeester G.A. Salomon Huygens ook een brief aan de consul van Groot Brittannië in Rotterdam. Hij deed verslag van de stranding van de ‘Rhin’ en verzocht de bemiddeling van de consul om vijf bemanningsleden zo snel mogelijk naar Great Yarmouth terug te kunnen laten gaan. Het verzoek gold overigens niet stuurman Joseph Strut. De burgemeester wilde dat hij voorlopig nog in Katwijk achterbleef om bepaalde zaken af te handelen.22 Uiteindelijk hoefde de consul geen actie te ondernemen, want de ‘Rhin’ had de storm en stranding wonderwel overleefd. Men wist het schip ‘uit het zand te winden’ en in eendrachtige samenwerking, onder leiding van de Katwijkse scheepsbouwers Dirk Taat en Jacob Plokker Dzn., te repareren. Omdat men had vernomen dat de eigenaar Thomas French uit Great Yarmouth het schip niet had verzekerd was er voor de heren Taat en Plokker aan het bergen en repareren van de ‘Rhin’ enig financieel risico verbonden. Desondanks werden de nodige middelen ingezet om de ‘smack’ weer zeilklaar te maken, zodat de Engelsen de terugreis met hun eigen schip konden aanvaarden.23
Op 26 juli 1856 werd de balans opgemaakt hoeveel aan de ‘Rhin’, voor de berging, reparatie, enz., was uitgegeven. In Katwijk had men inmiddels aan kosten ongeveer ƒ 400,00 op de rekening staan. Daarnaast had men de stuurman en overige bemanningsleden ƒ 95,05 voorgeschoten.24
In gezelschap van de Katwijkse bomschuit ‘Zonder Vlijt geen Zegen’, van rederij Taat en Cazaux, vertrok op 1 augustus 1856 de Engelse ‘smack’ ’Rhin’ vanaf het Katwijkse strand naar Great Yarmouth en keerden de in de nacht van 8 op 9 juli 1856 bij Katwijk gestrande Engelse vissers met hun schip behouden terug in hun thuishaven.25
Dat de ‘Rhin’ de thuisvaart ondernam in het bijzijn van ‘Zonder Vlijt geen Zegen’ geeft aanleiding tot allerlei speculaties. Had stuurman Teunis van der Plas soms de rekening, à raison van ca. ƒ 500, voor reder Thomas French in zijn achterzak?
Verantwoording
Literatuur en archieven
Archief Erfgoed Leiden en omstreken; Archief gemeente Katwijk 1656-1931 (GAK 1656-1931).
Boelmans Kranenburg, dr. H.A.H., Visserij in de Noordelijke Nederlanden 1650-1795. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 8, pp. 249-260. Haarlem 1979.
Krantenarchieven (digitaal): Voor Nederland: Delpher, https://www.delpher.nl/nl/kranten/. Voor Verenigd Koninkrijk: https://www.britishnewspaperarchive.co.uk/
Short Blue Fleet 1764-1980. Website: https://shortbluefleet.org.uk/.
Vink, Leendert de, Aan boord van een Katwijkse bomschuit in de achttiende eeuw. Het handschrift van schipper Leendert Buijsertszoon van der Plas. Leiden 2012.
Voort, dr. J.P. van de, Noordzeevisserij. In: Akveld, drs. L.M., e.a., Maritieme geschiedenis der Nederlanden, deel 2, pp. 289-308. Bussum 1976
Noten
- Het lied ‘Een pikketanussie gaat er altijd in’ werd gecomponeerd door Harry de Groot (1920-2004).
- Omtrent de naam van de Engelse smack circuleren twee versies. In diverse bronnen is sprake van ‘Rhin’, in andere van ‘Rhine’. Omdat ‘Rhin’ de meest frequent voorkomende schrijfwijze is, o.m. in de correspondentie van de burgemeester, is in dit stuk gekozen voor ‘Rhin’.
- Nieuwe Rotterdamsche Courant, 10 juli 1856.
- Internet: https://en.wikipedia.org/wiki/Smack_(ship).
- De smack ‘Rhine‘ had in totaal zes opvarenden. Gedurende de eerste maanden van 1856 behoorde in ieder geval een 13 jarige ‘apprentice’ (=leerling) tot de bemanning. Aangenomen wordt dat een dergelijk jeugdig bemanningslid eerder regel dan uitzondering was. Norfolk News, 20 en 24 May 1856, https://www.britishnewspaperarchive.co.uk/ . Zie ook noot 12.
- Internet: https://www.norfolkpubs.co.uk/gtyarmouth/gyr/gyrys2.htm
- Op de website https://crewlist.org.uk/ werden twee ca. 1850-1860 te Yarmouth thuishorende schepen met de naam ‘Rhin’ gevonden, een zeilschip en een stoomschip, beide van bescheiden omvang.
- https://crewlist.org.uk/data/vesselsalpha?shipsearch=Rhin&SearchType=Exact&submit=search ; https://crewlist.org.uk/data/viewimages?regtype=MNL&year=1860&name=RHIN&steamsail=Sa il&page= ; https://crewlist.org.uk/data/appropriation/20888 . Met dank aan Jan van Beelen.
- Ter vergelijking: het door de Stichting Katwijker Motor beheerde binnenschip ‘Wilhelmina’ meet 69 ton, en is dus twee keer zo groot, als het Yarmouther zeilschip ‘Rhin’ van 34 ton.
- Om nadere informatie te verkrijgen omtrent Thomas French en zijn ‘smack’ ’Rhin’ werd contact opgenomen met de ‘Great Yarmouth Local History and Archeaological Society’ (GYLHA- https://www.greatyarmouthlocalhistoryandarchaeology.com/ . ) De heren Paul Davies (chairman) en Peter Allard, waren zo vriendelijk mij behulpzaam te zijn. Hun zoektochten naar een ‘Rhine’ of ‘Rhin’ in het Engelse registratiesysteem leverde geen treffers op. Wel wezen ze me op diverse opties. Voor hun pogingen mij van de gevraagde informatie te voorzien ben ik hen uiteraard bijzonder erkentelijk.
- Afschrift brief van burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens van Katwijk aan de Commissaris van de Koning van Zuid Holland, dd. 9 juli 1856, nr. 75. Erfgoed Leiden, Archief gemeente Katwijk 1656-1931 (GAK 1656-1931), inv. nr. 2584.
- De rederij werd in 1764 in Barking gestart door James Whennel. Na diens overlijden zette zijn schoonzoon Scrymgeour Hewett (1765-1840) de onderneming voort. De rederij bleef in handen van de familie Hewett tot de opheffing in 1980.
- Samuel Hewett (1797 – 1871) was de zoon van Scrymgeour Hewett.
- Samuel Hewett ontwikkelde in de jaren ’30 niet alleen het ‘fleeting system’, maar introduceerde ook op het eind van de jaren ‘40 het gebruik van (natuur)ijs om de vis langer vers te houden. Samuel Hewett schakelde voor het ‘fleeting system’ over van de gebruikelijke rieten manden op houten kisten, de zogenaamde ‘trunks’. Die waren veel praktischer bij het overgeven van de vis
https://crewlist.org.uk/data/vesselsalpha?shipsearch=Rhin&SearchType=Exact&submit=search ; https://crewlist.org.uk/data/viewimages?regtype=MNL&year=1860&name=RHIN&steamsail=Sa il&page= ; https://crewlist.org.uk/data/appropriation/20888 . Met dank aan Jan van Beelen.
Ter vergelijking: het door de Stichting Katwijker Motor beheerde binnenschip ‘Wilhelmina’ meet 69 ton, en is dus twee keer zo groot, als het Yarmouther zeilschip ‘Rhin’ van 34 ton.
en het stouwen op de ‘vrachtvaarder’. In de regel werd de vis van de vissende ‘smacks’ naar de ‘vrachtvaarder’ overgebracht in kleine roeibootjes. Op het moment van het overgeven lag er dus een ‘jager’ omringd door ‘smacks’, die hun vis moesten overgeven en daartussen heen en weer varende roeibootjes. Dit spektakel werd ‘trunking’ genoemd.
De ventjagerij was een gebruik in de ‘Groote Visscherij’ in de begintijd van de vangst op nieuwe haring in de noordelijke Noordzee. De vraag naar nieuwe haring in de Republiek was groot en de prijzen waarvoor de eerste groene haring werd afgeslagen waren bijzonder aantrekkelijk. Om zo snel mogelijk de eerste gevangen haring in Holland aan te voeren gaven de haringbuizen hun eerste vangst over aan een snelle zeiler, de jager, die met de vangst van soms tientallen buizen richting een Hollandse haven voer. Zie hiervoor o.m.: Voort, dr. J.P. van de, Noordzeevisserij, p. 307. In: Akveld, drs. L.M., e.a., Maritieme geschiedenis der Nederlanden, deel 2. Bussum 1976. Brugge, Jeroen ter, Een eigen Hollandsch feest. Gebruiken rondom de Nieuwe haring. In: Holland, Holland, Historisch Tijdschrift, 38e jaargang, 2006, nr. 3, Speciale editie ‘Hollandse vis’, pp. 187-234. https://tijdschriftholland.nl/wp-content/uploads/Holland2006_3web-1.pdf Ook in de te Katwijk bedreven ‘versch- of steurharingvisscherij’ kende men onderlinge afspraken. Om de gevangen steurharing zo fris mogelijk op het Katwijkse strand aan te voeren gooiden sommige schippers het op een akkoordje. Ze maakten de afspraak om beurten naar huis te varen en de vangst van elkaar mee te nemen. De volgorde van het naar huis varen werd geloot. Dit systeem, of een variant daarvan, werd ook elders toegepast en noemde men ‘in compagnie varen’. Zie hiervoor o.m.: Vink, Leendert de, Aan boord van een Katwijkse bomschuit in de achttiende eeuw. Het handschrift van schipper Leendert Buijsertszoon van der Plas, pp. 37-39. Leiden 2012. Ook: Boelmans Kranenburg, dr. H.A.H., Visserij in de Noordelijke Nederlanden 1650-1795, p. 259. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 8, Haarlem 1979.
ovenstaande is vnl. gebaseerd op een historische verhandeling over de ‘Short Blue Fleet’ op Internet. De auteur is niet bekend en de tekst wordt niet verantwoord met noten of een literatuurverwijzing, maar de indruk bestaat dat de tekst is gebaseerd op degelijk onderzoek. https://shortbluefleet.org.uk/.
- Algemeen Handelsblad, 11 juli 1856; Norfolk News, 20 en 24 May 1856
https://www.britishnewspaperarchive.co.uk/ - Dagblad van Zuid Holland en ’s Gravenhage, 10 juli 1856; Nieuwe Rotterdamsche Courant, 10 juli 1856; Opregte Haarlemsche Courant, 10 juli 1856; Algemeen Handelsblad, 11 juli 1856; Leydsche Courant, 11 juli 1856; Dagblad voor Zuid Holland en ’s Gravenhage, 12 juli 1856; Rotterdamsche Courant, 12 juli 1856. Afschrift brief van burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens van Katwijk aan P. Varkevisser, consulair agent van Groot Brittannië te Scheveningen, dd. 9 juli 1856, nr. 74. Erfgoed Leiden, Archief gemeente Katwijk 1656-1931
(GAK 1656-1931), inv. nr. 2584. - Willem van der Plas: (geb. 31-10-1811 – overl. 12-2-1902), zoon van Kornelis van der Plas
(1785-1834) en Aaltje van Duijn (1788-1858).
https://geneakatwijk.webtrees.net/tree/katwijk/individual/I71654/Willem-van-der-Plas Met dank aan Willem van der Plas.
Algemeen Handelsblad, 11 juli 1856; Leydsche Courant, 11 juli 1856. Utrechtsche Provinciale en Stads-courant, 11 juli 1856; Dagblad voor Zuid Holland en ’s Gravenhage, 12 juli 1856; Rotterdamsche Courant, 12 juli 1856. Afschrift brief van burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens van Katwijk aan P. Varkevisser, consulair agent van Groot Brittannië te Scheveningen, dd. 9 juli 1856, nr. 74; Afschrift brief van burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens van Katwijk aan de Commissaris van de Koning van Zuid Holland, dd. 9 juli 1856, nr. 75. GAK 1656-1931, inv. nr. 2584. - Het was gebruikelijk dat tijdens een reddingspoging men op strand ter plekke de beschikking had over droge kleren voor de eventuele schipbreukelingen. Zie hiervoor afschrift van de brief van burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens van Katwijk aan de Provinciale Commissie voor geneeskundig onderzoek en toevoorzicht in Zuid Holland, dd. 12 september 1857, nr. 86. GAK 1656-1931, inv. nr. 2584: ‘dat in casu van stranding en het redden van schipbreukelingen het eene hoofdvereischte is, dat men, voorzien van een genoegzaam aantal wollen kledingstukken zich begeve naar de plaats der stranding, ten einde al dadelijk in loco de schipbreukelingen van verwarmende kleederen te kunnen voorzien.’ (Onderstreping conform originele tekst. J.P.)
Aantekening van Willem van der Plas bij de stukken omtrent de stranding van de ‘Rhin’ in zijn persoonlijk archief, zonder concrete bronvermelding. Elders in het persoonlijk archief van Willem van der Plas, i.c. dat van het reddingstation Katwijk, bevindt zich een kopie van een stuk, naar verluidt handmatig geschreven door secretaris H. de Booy van de NZHRM, waarin wordt aangegeven dat de redders een beloning ontvingen van ƒ 4,00 per persoon. Het persoonlijk archief van Willem van der Plas m.b.t. strandingen en het station Katwijk van de KNRM is gedeponeerd in het Katwijks Museum. - Het betreft hier Willem de Jong Janzn. (1810-1856). Willem en Dirkje hadden bij diens overlijden zes kinderen: Jan, 20 jaar; Leendert, 17 jaar; Kaatje, 15 jaar; Maartje, 10 jaar; Jannetje, 8 jaar en Teunisje, 5 jaar. Jan was bij het overlijden van z’n vader 20 jaar en werd kennelijk beschouwd als zelfvoorzienend. (Jan trouwde op 24 mei 1857 met Aaltje Dubbelaar.) In de advertenties met het verzoek om financiële ondersteuning wordt nl. gewag gemaakt van vijf kinderen die aan de zorg van de weduwe waren toevertrouwd.
- https://geneakatwijk.webtrees.net/tree/katwijk/individual/I42606/Willem-de-Jong.
- Algemeen Handelsblad, 12 juli 1856; Nieuwe Rotterdamsche Courant, 12 juli 1856; Opregte Haarlemsche Courant, 12 juli 1856; Leydsche Courant, 18 juli 1856.
- https://www.archivesportaleurope.net/ead-display/-/ead/pl/aicode/NL-LdnRAL/type/fa/id/NL-LdnRAL-0229 .
- Afschrift brief van burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens van Katwijk aan P. Varkevisser, consulair agent van Groot Brittannië te Scheveningen, dd. 9 juli 1856, nr. 74, GAK 1656-1931, inv. nr. 2584.
- Leydsche Courant, 4 augustus 1856.
- Afschrift brief van burgemeester-strandvonder G.A. Salomon Huygens van Katwijk aan de consul van het koninkrijk Groot Brittannië te Rotterdam, dd. 10 juli 1856, nr. 74, GAK 1656-1931, inv. nr. 2584.
- Leydsche Courant, 4 augustus 1856.
- Concept rekening voor Thomas French te Yarmouth. GAK 1656-1931, inv. nr. 2576.
- Leydsche Courant, 4 augustus 1856.
Illustraties
(Titelpagina) ‘A fishing smack picking up a boat’, schilderij uit 1870 van William Frederick Mitchell (1845-1914). Collectie ‘National Maritime Museum’, Greenwich, London. Internet: https://collections.rmg.co.uk/collections/objects/12710.html.
Smacks in de haven van Ramsgate. Internet: https://thanetonline.blogspot.com/2013/09/date-picture-of-fishing-smacks-in.html.
‘A fishing smack picking up a boat’, schilderij uit 1870 van William Frederick Mitchell (1845-1914). Collectie ‘National Maritime Museum’, Greenwich, London. Internet:
https://collections.rmg.co.uk/collections/objects/12710.html.
Rivierfront van de Fish Market van Billingsgate, Hedendaagse foto van internet.Short Blue Fleet trunking’, schilderij uit 1860 van een onbekende meester. Collectie onbekend. Foto van Internet, Website: https://shortbluefleet.org.uk/.Prent ‘The Short Blue Fleet’ in the North Sea. Ontleend aan Internet, Website:
http://thelondondead.blogspot.com/2015/07/when-barking-was-fishing-port-hewett.html
Scheepsportret van YH 540. Geschilderd door onbekende meester; datering en collectie onbekend. Afbeelding ontvangen van Peter Allard van ‘Great Yarmouth Local History and Archeaological Society’, waarvoor dank.
‘Fishing smack off Great Yarmouth’, schilderij van Edwin Hayes (1819-1904). Particulier bezit internet veilingsite: https://www.whytes.ie/art/fishing-smack-off-great-
yarmouth/167560/SearchString=&LotNumSearch=&GuidePrice=&OrderBy=&ArtistID=&Arra ngeBy=list&NumPerPage=15&offset=143
Afbeelding van een model van een vroeg 19e eeuwse reddingboot. Afbeelding en bijbehorende informatie is afkomstig uit Uilkens, H.G.J., De Reddingboot, 1824-1924, 100 jaren reddingwerk. Gedenkboek der Noord- en Zuid-Hollandsche Redding-Maatschappij, pp. 57 en 282.
Zie ook: https://noord-hollandsarchief.nl/bronnen/archieven?mivast=236&mizig=210&miadt=236&miaet=1&micode=6 3&minr=834522&miview=inv2
Ansichtkaart ‘Katwijk a. Zee, Zeestraat’, uitgave C. Ouwehand. De kaart dateert van ca. 1900.Advertentie in de Opregte Haarlemsche Courant van 12 juli 1856.Concept rekening voor reder Thomas French te Yarmouth. GAK 1656-1931, inv. nr. 2576. De tekst luidt:
‘Rheeder den heer Jozeph French te Yarmouth
Kapitein Jozeph Strut
De sloep genaamd Rhin
De kosten bedragen tot 26 Julij
voorzoover mij bekend zijn ongeveer ƒ 400,-
verschot aan de Kapitein – Equipage ƒ 97,05’
Abusievelijk is hier geschreven ‘Jozeph French, dit had moeten zijn ‘Thomas French’.
Tijdens het onderzoek voor deze verhandeling heb ik gebruik mogen maken van het persoonlijk archief van Willem van der Plas betreffende strandingen die voor en bij Katwijk hebben plaatsgevonden. Ik ben hem daarvoor bijzonder erkentelijk, evenals voor zijn inhoudelijke reacties op mijn vragen. Ik dank ook Paul Davies (chairman) en Peter Allard van de ‘Great Yarmouth Local History and Archeaological Society’ en Jan van Beelen van het ‘Katwijks Museum’ voor hun actieve bijdrage in het zoeken naar antwoorden op de door mij gestelde vragen.
Bovenstaande werd in samenvatting gepubliceerd in het ledenblad van het Genootschap ‘Oud Katwijk’, editie november 2021, nr. 75, pp. 14-17.