Leidsch Dagblad 22 augustus 1938
De badplaats Katwijk aan Zee, het vacantieoord van duizenden in de maanden Juli en Augustus, verkeert nog in vacantiestemming. In een heerlijk niets-doen laat men zich zonnebranden op het warme strandzand, om dan weer verkoeling te zoeken in het koele zeewater. Een ander maal, als het winderig is op het strand wordt een flinke duinwandeling gemaakt. De kinderen vermaken zich in de duinen met vlinders vangen en als zij een braamboschje vinden doen zij zich te goed aan de fijne paarse vruchten. Van verveling is nooit sprake in Katwijk.
De 14.000 badgasten, die hier dit jaar een tijdelijk verblijf gevonden hebben, vinden verstrooiing van allerlei in hun ,,doice far niënte” (zalig niets doen). Daar zorgt o.a. het bestuur van V.V.V. voor, voornamelijk in de eerste helft van Augustus, wanneer er een 8000 badgasten aanwezig zijn.
Eén van de attracties voor de badgasten is het te water laten van de reddingboot van de N.Z.H.R. Mij. wat elk badseizoen een paar malen gebeurt en waarvoor liefst een dag uitgekozen wordt, waarop de zee min of meer onstuimig is. Bij zoo’n gelegenheid kan men eerst goed zien hoe talloos velen hier vertoeven. Want nauwelijks heeft de reddingboot de loods bij de Oude Kerk verlaten om door vier krachtige paarden getrokken naar het strand te rijden, of van heinde en ver komt men aanloopen en marcheert in dikke drommen achter de boot aan. Zoo was het ook Zaterdagmiddag, even over drieën. Gevolgd door een dik opeengepakte menigte werd Zuiwaarts gereden tot ver voorbij den afgang naar het kampeerterrein. Hier klommen de roeiers gezuidwesterd, geoliejast en met zwenvest omgord in de boot. De paarden trokken het onderstel weg en de boot gleed in haar element. De opgeheven riemen werden neergelaten en met gelijken slag ging het door de branding. Als een golf voor den boeg uiteenspatte en over de krasnige roeiers sloeg gingen er kreten van bewondering uit de menigte op. Eenmaal waren dat Zaterdag bij velen kreten van ontzetting, toen de boot tweemaal kort achtereen twee rollers over zich heen kreeg en als het ware in de diepte verdween. Maar de ,,wakkere mannen” weten wel, door de ervaring geleerd hoe in zulke oogenblikken gemanoeuvreerd moet worden en weldra hief de boot zich weer op en kliefde opnieuw de aankomende rollers. Toen de branding overwonnen was werd nog geruimen tijd rond gevaren en na een uur ongeveer op het ruime sop verkeerd te hebben werd de terugtocht door de branding aanvaard, wat bij de talrijke omstanders op het strand nog enkele momenten van spanning teweegbracht. De reddingboot werd met behulp van de bemanning, die daarbij door het zeewater waadde, weer op het onderstel getrokken. En met het ratelend lawaai van de ijzeren rupsbanden ging het, omstuwd door een groote menigte naar het schuitenhuis bij de Oude Kerk terug, waar de onversaagde roeiers hun natte plunje konden uittrekken.
Zulke oefentochten, die een vijftal leeren per jaar gehouden worden, zijn voor de roeiers een goede leerschool om, als het eens moet in geval van een schipbreuk, goed de helpende hand te kunnen bieden.
De heer W. Taat, lid van de plaatselijke commissie van de N.Z.H.R.M. maakte den tocht mee, evenals de heeren D. F. E. Meerburg en W. Taat Jr.