De leden van de Speciaalclub Zang NZHU wonen verspreid over
Nederland. Het clubblad is daarom een belangrijk middel om elkaar te
informeren en ervaringen uit te wisselen. In het Contactblad vindt men verslagen
van de door de Speciaalclub georganiseerde activiteiten en artikelen met betrekking
tot het houden en fokken van zangkanaries, i.h.b. harzers, waterslagers en
timbrado's.
Uitgangspunt is om drie keer per jaar een editie van het
Contactblad uit te geven.
Op deze site is de laatste editie van het Contactblad
integraal geplaatst.
Elders op deze site vindt men ook, op onderwerp
gerubriceerde, artikelen uit vorige edities van het Contactblad.
De eindredactie en distributie van het Contactblad is in
handen van:
Jaap Plokker
Hercules 86
2221 MD Katwijk
Contactblad Speciaalclub Zang NZHU
De Speciaalclub Zang NZHU is aangesloten bij de Nederlandse Bond van Vogelliefhebbers
September 2023, 39e jaargang, nr. 3
Inhoudsopgave
Voorwoord
Wisselwerking tussen horen en zingen bij de ontwikkeling van het lied van
jonge zangkanaries
Hoe zouden Karl Reich en dr. Hans Duncker nu zangkanaries
gekweekt hebben?
Hoe
staan de nachtegalen in Meijendel er voor?
Mededelingen
-O-
Voorwoord
door Jaap Plokker
Vrijdag
15 september jl. had de vv De Kanarievogel de eerste bijeenkomst na de
zomerstop. Na de pauze werd een rondje ‘kweekresultaten’ gehouden. Iedere
aanwezige deed verslag over hoe het afgelopen kweekseizoen was verlopen. Ik
kan me niet herinneren ooit op een vergelijkbare vergadering zoveel
kwekersellende te hebben gehoord. Secretaris Piet Hagenaar’s broedseizoen
begon veelbelovend: ca. 60 kleurkanariejongen werden in de eerste ronde
geringd. Toen stopte het en hij heeft verder geen veer meer gekweekt.
Oorzaak: een megabacterie. Gelukkig is het overgrote deel van de jongen wel
blijven leven. Ook bij een kweker van kleur- en postuurkanaries die
normaliter in de eerste ronde meer dan honderd jongen kweekt begon het
seizoen zoals gewoonlijk. Toen de jongen ca. 10 dagen waren vond hij hele
nesten, van soms vijf of zes jongen, binnen 24 uur dood, nog met voer in de
krop. Uit onderzoek door een dierenarts bleek dat de vogels diverse
bacteriën bij zich hadden. Uiteindelijk werden bij hem gedurende het seizoen
2023 nog geen 30 jongen groot. Ook bij ons lid Tinus Teeuwen verliep seizoen
2023 aanvankelijk uitermate voorspoedig; eind mei had hij ca. 180 jongen
geringd. In juni begon de nachtmerrie. Tinus begon dode vogels te rapen,
jongen en overjarige. Uiteindelijk heeft hij afgelopen zomer meer dan 200
kanaries in de vuilnisbak kunnen gooien. Alleen wat oude kweekpoppen, die
elders waren gehuisvest, hebben de epidemie overleefd. De oorzaak is nog
steeds een ?.
Bij dit alles steekt mijn moeizaam verlopen kweekseizoen maar bescheiden af.
Toen ik de poppen in de broedkooi wilde doen bleek een derde in de rui te
zijn. Er bleven dus nogal wat broedkooien leeg. Uiteindelijk heb ik een
kleine 60 jongen op stok gekregen. Ik heb in ieder geval straks nog mannen
voor de wedstrijd; dat kan Tinus niet zeggen. Hopelijk zijn er ook leden die
wel kunnen terugkijken op een succesvol kweekseizoen. Bovenstaande maakt wel
weer duidelijk dat het kweken van kanaries echt geen abc’tje is en je ieder
jaar met onvoorziene omstandigheden geconfronteerd kan worden.
In deze editie van ons clubblad en artikel over nachtegalen in Meijendel en
we duiken weer in de wereld van het wetenschappelijk onderzoek naar hoe
kanaries hun lied ontwikkelen. Deze keer ook heel praktisch met een verhaal
over hoe je, wetenschappelijk verantwoord, een stam zangkanaries kunt
opbouwen. Veel leesplezier.
-O-
Zangkanaries en wetenschappelijk onderzoek
Mary Sue Waser and Peter Marler, Wisselwerking tussen horen en zingen bij de ontwikkeling van het lied van jonge zangkanaries
door Jaap Plokker aan de hand van een Nederlandse vertaling van Benny Uittebroek
In de vorige editie van ons clubblad keken we aan de hand van een door Benny Uittebroek vertaald artikel van Mary Sue Waser en Peter Marler naar welke invloed de voorzang heeft op de ontwikkeling van het lied van jonge waterslagermannen. Waser en Marler kwamen na hun experimenten aan de Rockefeller University in New York tot de conclusie dat het zangmilieu, vooral dat van na de dertigste levensdag, essentieel is voor welk lied een kanarieman gaat zingen. Mary Sue Waser en Peter Marler hebben over hun onderzoek naar hoe zangkanaries hun lied leren nog een artikel geschreven, ‘Role of Auditory Feedback in Canary Song Development’.1 Hierin hebben ze hun bevindingen vastgelegd aangaande het belang van het gehoororgaan van de kanarieman bij het leren van zijn lied. Beide artikelen vormen eigenlijk één geheel, omdat ze betrekking hebben op één onderzoek. Ook dit artikel is integraal door Benny Uittebroek vertaald en hier volgt een samenvatting.
Mary Sue Waser en Peter Marler deden medio de jaren ‘70 aan de Rockefeller University in New York een onderzoek naar de zangontwikkeling bij gecultiveerde zangkanaries, i.c. waterslagers. In diverse experimenten probeerden ze te achterhalen welke factoren van invloed zijn op het uiteindelijke lied van een kanarieman. Ze kwamen tot de conclusie dat het zangmilieu in zeer grote mate het uiteindelijke lied van de kanarieman bepaalt. Van erfelijkheid van zangtoeren is tijdens hun onderzoek niets gebleken: in geluidsisolatie opgegroeide waterslagermannen kwamen tot een onsamenhangend lied dat significant afweek van het lied van hun vaders. Als onderdeel van hun onderzoek onderzochten Waser en Marler ook het belang van het gehoororgaan van een jonge kanarieman voor zijn uiteindelijke lied. Dit gold niet alleen het kunnen horen van anderen, maar ook van zichzelf.
Experimenten
De
experimenten werd uitgevoerd met Belgische waterslagers. Ze werden
gehuisvest in akoestisch geïsoleerde ruimtes, in houten kooien van 50 x 30 x
30 cm, die elk waren voorzien van drie luidsprekers. Bij sommige
experimenten produceerden die zo veel lawaai dat andere geluiden, bijv. de
zang van soortgenoten en zichzelf, voor de jonge kanariemannen niet
waarneembaar waren. De jonge vogels werden bij de ouders gehuisvest tot ze
volledig zelfstandig waren. Na 30-40 dagen werden de ouders verwijderd en
werden de jonge vogels operatief gesekst. De jonge mannen werden gebruikt
voor de experimenten.
De
zangontwikkeling van de jonge mannen werd op de voet gevolgd en onder alle
omstandigheden werden opnamen gemaakt van studie- of jeugdzang van de
jonge waterslagermannen. Voor de analyse van het lied werd vooral gekeken
naar de gezongen lettergrepen. Door kanaries gezongen lettergrepen
onderscheidden zich van elkaar in vorm en tempo. Een jonge waterslagerman,
die onder normale omstandigheden opgroeit, ontwikkelt een lied van ongeveer
dertig lettergrepen. Marler en Waser keken naar het effect van de door hen
gecreëerde omstandigheden op het lettergreeprepertoire van de jonge
kanarieman.
Foto. Opbouwen van de wedstrijdlocatie op 22 december 2022. Terwijl Gerard
van Zuijlen en Boudewijn van der Stelt de vervoerkoffers naar de juiste plek
brengen maakt Krien Onderwater aanstalten de bovenramen te blinderen.
Lawaai
en doofheid
Vijf
waterslagermannen groeiden op in een omgeving waar zo veel lawaai uit de
luidsprekertjes kwam dat zij noch de zang van hun vader, noch hun eigen zang
konden horen. Op het moment dat zij zelfstandig waren, en van hun ouders
werden gescheiden, werden ze operatief doof gemaakt. Deze vijf
waterslagermannen ontwikkelden een eenvoudig liedje met gemiddeld vijf
lettergrepen, variërend van één tot acht.
Tegelijkertijd werden, onder normale omstandigheden, zes jonge
waterslagermannen gekweekt, die volop de gelegenheid kregen naar
soortgenoten te luisteren. Zij ontwikkelden een lied dat bestond uit
gemiddeld 34 lettergrepen, variërend van 29 tot 42.
Uit
het experiment blijkt duidelijk dat een jonge kanarieman een veel minder
complex lied ontwikkelt wanneer hij moet opgroeien in een omgeving. waarin
hij noch andere vogels noch zichzelf kan horen.
Opmerkelijk is dat de doof gemaakte jonge waterslagers, weliswaar een
eenvoudig liedje ontwikkelden, maar dat dit onmiskenbaar kenmerken van
kanariezang vertoonde. Vergeleken met experimenten met andere vogelsoorten,
waarvan mannen op zeer jonge leeftijd doof werden gemaakt, lijken de
effecten van vroegdoofheid op de zang van kanaries minder drastisch en
bleven specifieke kanariezangkenmerken, ondanks de ingrepen, toch bestaan.
Alleen
lawaai
Door
Marler en Waser werden diverse proeven gedaan met jonge waterslagers die, al
dan niet voor lange tijd, verbleven in een kooi met luidsprekertje waaruit
een zodanig lawaai kwam dat ze geen ander geluid konden waarnemen. In
tegensteling tot de eerder beschreven proef werden deze jonge kanariemannen
niet operatief doof gemaakt.
Proef
1
In de
hierboven beschreven proef werd met lawaai producerende luidsprekertjes en
het operatief doof maken het jonge kanariemannen onmogelijk gemaakt het door
anderen en henzelf geproduceerde geluid waar te nemen. Het gevolg was dat
zij een totaal ander lied ontwikkelden dan dat van in normale omstandigheden
opgegroeide jonge kanariemannen. Waser en Marler waren benieuwd of een
zelfde effect zou optreden wanneer de jonge mannen alleen lawaai zouden
horen en niet doof zouden worden gemaakt. Elf mannetjes werden grootgebracht
in een ruimte waarin zoveel lawaai werd gecreëerd dat zij noch zichzelf noch
hun ouders konden horen. Na het zelfstandig worden bleven ze in deze ruimte
gehuisvest tot een leeftijd van 200 dagen. Acht vogels werden in paren en
drie vogels individueel gehuisvest. Het lied dat de vogels na 200 dagen
zongen kwam vrijwel overeen met de vogels die in het andere experiment
operatief doof waren gemaakt. Na deze periode van 200 dagen werd het lawaai
uitgeschakeld en kregen de jonge mannen periodiek uit de luidsprekertjes
kanariezang te horen. Dit had aanvankelijk geen invloed op het door hen
ontwikkelde gebrekkige lied. Er waren overigens nauwelijks verschillen
merkbaar tussen de in paren en individueel gehuisveste vogels.
Proef
2
Het
was Waser en Marler uit vorige proeven bekend dat vogels die permanent aan
groot lawaai worden blootgesteld gehoorbeschadiging oplopen. Veertig dagen
permanente herrie zou een verhoging van de gehoordrempel met 20dB tot gevolg
hebben. Hoe langer de periode des te dover worden de vogels. Bij vogels die
200 dagen in permante herrie hadden geleefd was de gehoorbeschadiging
opgelopen tot een verhoging van de gehoordrempel met 50–60dB.
De door het verblijf in constante herrie veroorzaakte doofheid is in zekere
mate onomkeerbaar.
Om
enige inzicht te krijgen over de mate waarin gehoorbeschadiging invloed
heeft op de zangontwikkeling werden kanaries grootgebracht in een ruimte met
zoveel lawaai dat zij noch andere vogels noch zichzelf konden horen. Nadat
ze zelfstandig waren werd het geluid uitgeschakeld en kregen ze, via een bij
de jongen geplaatste volwassen kanarieman, natuurlijke voorzang te horen.
Uiteindelijk ontwikkelden deze vogels een lied dat nauwelijks verschilde van
de vogels die van meet af aan onder normale omstandigheden waren opgegroeid.
De eerste veertig dagen van hun leven dat ze in lawaai waren gehuisvest had
hun gehoordrempel verhoogd, ze waren iets dover geworden, maar had geen
significant effect gehad op de ontwikkeling van hun lied.
Foto. Inkooien op 22 december 2022. Jan Zonderop registreert de gegevens van
de vogels van André Toet, terwijl Krien Onderwater toekijkt.
Proef
3
In
proef 3 van deze serie onderzochten Waser en Marler het effect van de
volwassen man in proef 2, die na het zelfstandig worden en de uitschakeling
van het lawaai bij de jonge mannen was geplaatst. Wat was zijn invloed
geweest op de zangontwikkeling van de jonge mannen?
Proef
3 was in het begin een herhaling van proef 2: de jongen werden in permanent
lawaai grootgebracht, na veertig dagen werden de ouders weggehaald, het
lawaai uitgeschakeld en de jongen operatief gesekst. De vijf jonge mannen
werden vervolgens in geluidsisolatie geplaatst, in twee paren en één
individu, dus zonder enige vorm van voorzang of ander geluid.
Deze
mannen ontwikkelden een lied dat gemiddeld uit 14 lettergrepen bestond. Dit
lied was dus beduidend minder complex dan dat van de jonge mannen die na
veertig dagen een volwassen man als voorzanger hadden gehad. Waser en Marler
concludeerden dan ook dat de voorzang van soorteigen zang een
belangrijke bijdrage levert aan de ontwikkeling van normaal zanggedrag.
Zonder voorzang ontwikkelt een jonge waterslagerman een lied dat veel
eenvoudiger is dan het lied dat onder normale omstandigheden, dus met
voorzang van soortgenoten, wordt gecreëerd.
Het
verschil in het lied van de mannen die zonder voorzang hun lied ontwikkelden
en de jonge mannen die op de veertigste dag doof waren gemaakt was
opmerkelijk. Laatstgenoemden kwamen niet verder dan een onsamenhangend lied
dat uit gemiddeld vijf lettergrepen bestond; de mannen die niet doof waren
gemaakt kwamen tot een repertoire van gemiddeld 14 lettergrepen. Marler en
Waser concludeerden hieruit dat voor de zangontwikkeling van een jonge man
het belangrijk is dat hij zijn eigen zang hoort. Kennelijk luistert de jonge
waterslagerman in opleiding naar zijn eigen zangprestaties, analyseert die
en past die desgewenst aan. Al zingend en luisterend naar zijn eigen
vorderingen ontwikkelt de jonge kanarieman zijn eigen lied. De doof gemaakte
kanariemannen waren hier niet toe in staat en dat was merkbaar aan het
uiterst gebrekkige lied dat zij uiteindelijk zongen.
Zingen
en luisteren
Zoals
hiervoor werd aangegeven had het verblijf van de jonge mannen in een
omgeving met permanente herrie gehoorbeschadiging tot gevolg. In welke mate
was die onherstelbaar of omkeerbaar, oftewel waren de vogels die 200 dagen
in herrie hadden geleefd en niet doof waren gemaakt uiteindelijk wel
grotendeels onomkeerbaar doof geworden als gevolg van het permanent leven
in, letterlijk, oorverdovend lawaai? Van de vogels die chirurgisch doof
waren gemaakt was duidelijk dat ze de rest van hun leven doof waren. Uit de
proef met de mannen die 200 dagen in permante herrie waren gehuisvest bleek
dat het door hen ontwikkelde lied nauwelijks afweek van dat van de vogel die
chirurgisch doof waren gemaakt. Ook nadat de herrie was uitgeschakeld bleven
ze het tot dan toe gevormde gebrekkige lied behouden. Waren ze als gevolg
van het lawaai ook voor 100% doof geworden?
Waser
en Marler waren benieuwd of de mannen die 200 dagen in herrie hadden geleefd
toch nog in staat waren anderen en zichzelf te horen en hun lied aan te
passen naar een hoger niveau. Aanvankelijk leek dit niet het geval te zijn,
maar wat bleek? Toen de zang van deze mannetjes in het volgende
broedseizoen, dus elf maanden nadat het geluid was uitgeschakeld opnieuw
werd opgenomen hadden ze een hun lettergreeprepertoire verhoogd van
gemiddeld 3,5 per vogel naar gemiddeld 11,4, een opmerklelijk verbetering
dus. Deze verbetering van het lied was dus ontwikkeld in het tweede
levensjaar, na de rui. Ondanks de gehoorbeschadiging waardoor de
gehoordrempel met 50-60dB was verhoogd waren de mannen kennelijk in staat
toch voldoende van anderen en zichzelf te horen om hun lied naar een hoger
niveau te ontwikkelen.
Omdat
dat proces niet in het eerste levensjaar, maar pas in het tweede levensjaar,
na de rui, had plaatsgevonden werd duidelijk dat kanaries na het
broedseizoen, na de rui- en rustperiode, kennelijk hun lied opnieuw opbouwen
en tegelijk ontvankelijk zijn voor nieuwe invloeden vanuit het zangmilieu en
die in hun ‘tweedejaarslied’ verwerken. Kanaries blijken in staat, onder
invloed van het zangmilieu, hun lied te veranderen, ook in de volwassenheid.
Conclusies
Op
grond van hun experimenten trokken Mary Sue Waser en Peter Marler de
volgende conclusies. Hoewel de uit de luidspeakertjes afkomstige herrie, die
ongewenste geluidsinvloeden moest voorkomen, een zekere mate van
onomkeerbare doofheid veroorzaakte, vormde deze doofheid geen belemmering om
een lied te ontwikkelen. Des te korter de periode waarin de vogel in lawaai
had geleefd, des te geringer de doofheid, des te complexer het lied dat
ontwikkeld werd. Voorwaarde was wel dat de vogels de beschikking kregen over
de voorzang van volwassen soortgenoten. Ontbraken deze voorzangers dan bleef
het lied, ook van vogels die slechts 40 dagen in herrie hadden geleefd,
uitermate gebrekkig.
Uit de
proeven bleek ook dat de jonge mannen de voorzangers imiteerden en vaak met
aanzienlijke precisie.
Zelfs
vogels die tot de leeftijd van 200 dagen in lawaai hadden geleefd en waarvan
de gehoordrempelwaarde tot 50-60 dB was verhoogd, bleken in staat te zijn
hun zang te verbeteren. Bijzonder was dat hun zang aanvankelijk leek op die
van de chirurgisch doof gemaakte vogels, maar zij bereiken uiteindelijk, met
name na de rui – en rustperiode, in het tweede levensjaar een aanzienlijk
groter lettergreeprepertoire.
Duidelijk is dat de wisselwerking tussen het zingen van de volwassen
voorbeelden en de zangpogingen van de jonge mannen enerzijds en anderzijds
het luisteren naar de volwassen voorbeelden en de eigen zangvorderingen van
grote invloed is op de ontwikkeling van het lied van een zangkanarie.
Ontbreekt deze wisselwerking tussen zingen en luisteren dan wordt een
gebrekkig lied ontwikkeld, met een significant lager lettergreeprepertoire
dan jonge kanariemannen ontwikkelen die onder normale omstandigheden
opgroeien.
Wordt
kanariezang erfelijk overgedragen?
Hoewel
hier geen doelbewust onderzoek naar werd gedaan konden Waser en Marler op
grond van hun experimenten ook uitspraken doen aangaande de erfelijkheid van
kanariezang. Op grond van hun onderzoeksresultaten trekken Waser en Marler
de conclusie dat kanariezang niet volledig aangeboren is. Omdat het lied,
dat door een vroegdove kanarie wordt ontwikkeld, soort specifieke kenmerken
bezit, dus kanarieachtig klinkt, lijkt de kanarieachtige zangstructuur,
zoals lang aangehouden toeren, aangeboren. Omdat jonge kanariemannen die
niet over een voorbeeld van zingende volwassen vogels beschikken tot een
gebrekkig lied komen kan de conclusie getrokken worden dat het zingen van
een volwaardig kanarielied niet van de ouders op de jongen wordt
overgedragen. Jonge kanariemannen moeten hun volwaardige kanarielied dus aan
de hand van voorbeelden zelf leren.
Ter
ondersteuning van deze conclusie even een redactioneel zijpaadje. In de
poging zijn harzers als nachtgalen te laten zingen kweekte Karl Reich in het
tweede en derde decennium van de vorige eeuw zangkanaries met uitsluitend
voorzang van nachtegalen. Na diverse generaties doelgericht fokken zongen
zijn ‘harzers’ volop nachtegaaltoeren, maar soortkenmerkende kanariezang,
zoals lang aangehouden toeren, die niet kenmerkend zijn voor nachtegaalzang,
bleven in het lied van Reich’s ‘nachtgaalzangers’ bestaan. De kanaries van
Reich zongen uiteindelijk bijna als nachtegalen, maar hun lied bleef qua
zangstructuur onmiskenbaar dat van een kanarie.2 Op grond van
Reich’s ervaringen en de onderzoeksresultaten van Marler en Waser blijkt dat
niet de zangtoeren, maar wel de voor een kanarie kenmerkende zangstructuur
erfelijk wordt doorgegeven.
Met dank aan Benny Uittebroek
Noten
1. Marler, Peter en Mary Sue Waser, Role of Auditory Feedback in Canary Song Development, In: Journal of Comparative and Physiological Psychology 1977, Vol. 91, No. 1, p. 8-16.
2. Plokker, Jaap. Karl Reich & Hans Duncker, pioniers in het onderzoek naar de vererving van kanariezang. Een terugblik op honderd jaar denken en schrijven over kanariezangvererving’, Contactblad Speciaalclub Zang NZHU, editie 2022-1. In samenvatting: Onze Vogels, juli-november 2022.
-O-
Zangkanaries en wetenschappelijk onderzoek
Hoe
zouden Karl Reich en dr. Hans Duncker nu zangkanaries gekweekt hebben?
door Jaap Plokker
We vervolgen de speurtocht naar voor ons betekenisvolle informatie uit wetenschappelijk onderzoek naar hoe vogels hun lied leren en welke rol erfelijkheid hierin speelt. De motivatie om ons in dit onderwerp te verdiepen houdt uiteraard verband met de verwachting dat we resultaten van weten-schappelijk onderzoek mogelijk kunnen toepassen in onze kweekpraktijk. In de vorige editie van het clubblad werd aandacht besteed aan de vraag vanaf welk moment een mankanarie gevoelig wordt voor voorzang en op welke manier we in onze kweek daarmee rekening moeten houden. Deze keer staat centraal op welke manier we verworven wetenschappelijk onderbouwde kennis praktisch kunnen toepassen bij het opbouwen van een stam zang-kanaries.
Twee
basisprincipes
Het artikel ‘Karl Reich & Hans Duncker, pioniers in het onderzoek naar de
vererving van kanariezang. Een terugblik op honderd jaar denken en schrijven
over kanariezangvererving’, vulde de volledige editie van clubblad 2022-1.
Vanaf juli tot en met november 2022 verscheen in ‘Onze Vogels’, in een
zesdelige serie, een samenvatting van dit artikel. Vertrekpunt voor deze
‘terugblik’ was het experiment van Karl Reich in het tweede decennium van de
20e eeuw om zijn harzerrollers als nachtegalen te laten zingen.
Dit was hem wonderwel gelukt en dr. Hans Duncker schreef daarover in 1922
een artikel met een verklaring voor Reich’s succes aan de hand van het
gedachtegoed van Gregor Mendel. Op basis van de kweekadministratie van Karl
Reich constateerde Hans Duncker dat Reich door steeds zijn kweekvogels te
selecteren op vogels die het best in staat waren tot het imiteren van
nachtegaalzang hij tot het gewenste resultaat was gekomen. Duncker’s
slotconclusie was dan ook: Karl Reich had door steeds in familieverband
en met streng geselecteerde kweekvogels te fokken, gecombineerd met
uitsluitend voorzang van nachtegalen, in tien jaar een stam opgebouwd die
over het erfelijk imitatievermogen beschikte de voorzang van nachtegalen
opmerkelijk goed na te bootsen.
In het artikel ‘
Vanaf welke leeftijd zijn jonge kanariemannen ontvankelijk voor voorzang?’, in clubblad 2023-2, stonden we stil bij de vraag vanaf welk moment een jonge kanarieman de oren spitst om vogelzang in zijn omgeving op te slaan met de bedoeling dat te gaan verwerken in zijn eigen lied. Deze vraag is bijzonder belangrijk, omdat sedert de jaren ’70 wetenschappelijk onderzoek naar hoe kanaries hun lied leren keer op keer aantoont dat het zangmilieu waarin de jonge kanarieman opgroeit van essentiële betekenis is voor zijn uiteindelijke lied. In geluidsisolatie opgegroeide jonge kanariemannen ontwikkelen een gebrekkig kanarielied dat een flauwe afspiegeling is van wat hun vaders zongen. Voorzang van volwassen vogels blijkt voor het ontwikkelen van een eigen, volwaardig, lied voor jonge kanariemannen van cruciaal belang te zijn. De belangrijkste fase in dit leerproces is de 30e tot 70e levensdag.
Consequenties basisprincipes voor kweek met zangkanaries
Wetenschappelijk onderzoek heeft inmiddels keer op keer aangetoond dat een
zangtoer, in een bepaalde kwaliteit, geen overerfbare factor is die
aan het nageslacht wordt doorgegeven en door de volgende generatie, ongeacht
de omstandigheden, overeenkomstig wordt gezongen. Dit betekent overigens
niet dat met de veredeling van kanariezang geen rekening gehouden hoeft
te worden met erfelijke factoren, de zang betreffende, integendeel, ook dat
is namelijk aangetoond. De onderzoeksresultaten van dr. Hans Duncker en de
wetenschappelijke experimenten met tot doel meer inzicht te verkrijgen in
hoe kanaries hun lied ontwikkelen maken duidelijk dat kanarieouders aan hun
nakomelingen niet doorgeven wat ze zullen zingen, maar wat ze
kunnen zingen. Of de jonge mannen hun intrinsieke capaciteiten ook
kunnen omzetten in hun uiteindelijke lied is volkomen afhankelijk van het
zangmilieu waarin ze dat lied ontwikkelen. We zagen in voornoemd artikel in
clubblad 2023-2 dat de 30e tot 70e levensdag hiervoor
van cruciaal belang zijn.
Wanneer we de resultaten van het onderzoek van dr. Hans Duncker combineren
met die van de wetenschappelijke onderzoeken naar hoe kanaries hun lied
leren komen we tot de volgende voor ons, kwekers van zangkanaries, uitermate
belangrijke slotsom:
Veredeling van kanariezang is alleen mogelijk door kweekvogels, mannen én
poppen, te selecteren op de, veronderstelde, erfelijk vastgelegde
eigenschappen in het segment aanleg, vermogen en imitatietalent, en de
nakomelingen op te laten groeien in een zangmilieu dat aansluit op de
erfelijk meegekregen capaciteiten van de jonge vogels.
Willen
we met onze waterslagers of harzers streven naar een kwalitatief zo hoog
mogelijk vogelbestand dan zou dit de basis van onze kweekmethodiek moeten
zijn.
De pijlers van de zangkanariekweek en de veredeling van het kanarielied zijn dus:
- Selecteren op (verondersteld) erfelijk aanwezig imitatietalent.
- Een zo optimaal mogelijk zangmilieu.
Foto. 23 december 2022, keuringsdag. Jacques de Beer beoordeelt de
ingezonden harzers.
Karl
Reich en Hans Duncler als zangkanariekwekers anno nu
Van het op experimentele vogelkweek gerichte duo Karl Reich en dr. Hans
Duncker was laatstgenoemde niet alleen een wetenschapper ‘pur sang’, maar
ook geobsedeerd door genetica. Karl Reich’s inbreng was vooral zijn ervaring
als (zang)kanariefokker. In eendrachtige samenwerking hebben beiden in de
jaren ’20 van de vorige eeuw tal van proefparingen uitgevoerd met kanaries
en grasparkieten met als doel inzicht te verkrijgen in de vererving van
kleuren, pigment, enz. Waar Karl Reich er voornamelijk voor zorgde dat er
jongen op stok kwamen, stelde dr. Hans Duncker vooral de kweekkoppels samen,
aan de hand van zijn wetenschappelijke kennis van de genetica. Hoe zouden
beiden, als ze nog geleefd hadden, met hun door eigen ondervinding
opgebouwde kennis, aangevuld met de kennis van nu over hoe kanaries hun lied
leren, op dit moment het kweken van zangkanaries benaderd hebben? Het is
uiteraard een hypothetische vraag, omdat we het antwoord nooit zullen weten,
maar laten we voor de aardigheid eens een poging wagen en doen alsof Karl
Reich en dr. Hans Duncker in 2022 hebben besloten waterslagers of harzers te
gaan kweken. Hoe zouden ze dit aangepakt kunnen hebben en wat zou hun plan
kunnen zijn voor de komende jaren? Oftewel, in onderstaande een poging een
kweekplan op te stellen voor de opbouw van een stam zangkanaries op basis
van het gedachtegoed van Karl Reich en Hans Duncker en gebruik makend van de
moderne wetenschappelijke inzichten over hoe kanaries hun lied leren.
Foto. 24 december 2022, studiedag. In de pauzes tussen het afluisteren was
er volop gelegenheid met elkaar te kletsen. Hier wisselen Krien Onderwater
en Mohamed Taher van gedachten.
Aan de
slag met de erfenis van Karl Reich en Hans Duncker
Het algeheel doel voor de komende jaren is voor Karl Reich en Hans Duncker
om een stam waterslagers of harzers op te bouwen met een over de gehele
linie steeds stijgend zangniveau, zodat ieder jaar meer ‘toppers’ uit het ei
zullen kruipen.
Hun uitgangspunt is het zangmilieu. Hierin moeten de meest ideale
zangers de voorzang bepalen. Alleen topvogels komen hiervoor in aanmerking.
We denken dan aan waterslagers die over het volledige toerenrepertoire
beschikken, de toeren zo zuiver mogelijk zingen, daarnaast over zo min
mogelijk onwelkome toervormen beschikken. Eventueel zou het zangmilieu
kunnen worden aangevuld met kanariezang op geluidsdragers, mits deze zang
overeenkomt met die van de zang van de vogels in de kweekruimte. Natuurlijke
en eventuele kunstmatige voorzang zullen een harmonieus geheel moeten
vormen.
Het
doel van hun kweekplan is om een stam vogels op te bouwen waarvan ieder jaar
een groter aantal jonge mannen het niveau van de voorzang zullen behalen.
We weten dat kanarieouders aan hun nakomelingen niet doorgeven wat ze
zullen zingen, maar wat ze kunnen zingen. Het voor de selectie
van de kweekvogels belangrijkste criterium zal voor Reich en Duncker dus
steeds zijn: Zullen de nakomelingen van deze kweekouders over het
imitatietalent beschikken om de voorzangers zo goed mogelijk te kunnen
imiteren?
Hun
kweekplan zal er dus op gericht zijn specifiek erfelijk vastgelegd
imitatietalent in de stam te versterken.
Bij de selectie van de kweekvogels is voor Reich en Duncker dan ook de
cruciale vraag: hebben deze poppen en mannen de erfelijke bagage om het
vereiste imitatietalent aan de nakomelingen door te kunnen geven? Voor de
mannen is dit vrij eenvoudig te bepalen, nl. in welke mate benadert hun zang
dat van de voorzangers? Alleen de vogels die het meest de zang van de
voorzangers benaderen komen in aanmerking voor kweekman. Voor de
duidelijkheid: dat hoeven dus niet altijd de vogels te zijn met de beste
wedstrijdresultaten!!! Luisteren naar de vogels verschaft voor de selectie
meer duidelijkheid dan keurlijsten!
Het probleem is echter hoe selecteer je de poppen die het gewenste
imitatietalent aan het nageslacht kunnen doorgeven? Zij zingen namelijk
niet. De enige referentie hiervoor zijn de broers. Om enig zicht te krijgen
over de erfelijke eigenschappen van een ‘gezin’ is het van belang om zo veel
mogelijk broers en zussen te kweken. Des te meer jongen van een koppel,
des te betrouwbaarder beeld krijgt men over het erfelijk vastgelegd
imitatietalent in desbetreffend ‘gezin’, zowel broers als zussen. Komt
er uit een koppel één man, een topper, die bovendien het zangmilieu goed
heeft geïmiteerd, maar zijn broers blijven ver achter, dan is het maar zeer
de vraag of deze man en zeker de zussen voor verdere kweek in aanmerking
komen. De man is mogelijk niet zo geschikt als kweekvogel, maar is wellicht
heel goed op z’n plek in de voorzang. Dan liever zich concentreren op zonen
uit een koppel waar het vereiste imitatietalent bij meerdere vogels aanwezig
is en dus de kans het grootst is dat ook de zussen daarover beschikken.
In het kweekplan van Reich en Duncker is het dus niet alleen zaak
kwalitatief goede mannen op stok te krijgen, maar ook het fokken van goede
kweekpoppen is van essentieel belang.
Nu
weet ik als geen ander dat het kweekplan, dat je voorafgaand aan een
kweekseizoen op papier zet, zelden zo uitpakt. ‘Veel broers en zussen
kweken’ is dus gemakkelijker gezegd dan gedaan. Toch is in het plan van Hans
Duncker en Karl Reich dit wel een voorwaarde voor een verantwoorde selectie
van de kweekvogels voor het volgende broedseizoen.
Ik
stel me dan ook voor dat Duncker en Reich tijdens hun experimentele
vogelkweek in de jaren ’20 en ’30 regelmatig gebruik hebben gemaakt van
pleegouders. Ik ben er van overtuigd dat in bovenbeschreven model het
gebruik van pleegmoeders (regelmatig) onontkoombaar is. Het is niet
ongebruikelijk om met een kanariepop twee volledige kweekrondes te doen. Een
pop drie volledige rondes jongen groot laten brengen is te veel roofbouw
plegen op de vogel en gaat mij te ver. Om meer zicht te hebben op de
erfelijk vastgelegde imitatiecapaciteiten van het nageslacht zijn wellicht
drie rondes, uiteraard met dezelfde man, wel noodzakelijk. Het is daarom bij
tegenvallende kweekresultaten aan te bevelen om een kweekronde door een
pleegmoeder te laten grootbrengen. Uitgangspunt blijft: liever veel
vogels van enkele koppels, dan van veel koppels ieder een paar vogels.
Wil men kweekmannen inschakelen die geen deel uit mogen maken van de
voorzang dan zal deze kweekman uiterlijk op de 30e levensdag van
de oudste jonge man van dat kweekseizoen uit het zangmilieu verwijderd
moeten zijn. In dit geval is het gebruik van een pleegmoeder onontkoombaar.
Het eerste legsel zou dan door een pleegmoeder moeten worden grootgebracht,
terwijl gaande het tweede legsel de man uit het zangmilieu verwijderd kan
worden. Er moet ernstig rekening mee gehouden worden dat met een
kweekcombinatie met een man die wel als kweekman kan worden ingezet, maar
niet als voorzanger, ondanks de inzet van een pleegmoeder, niet meer dan
twee legsels mogelijk zijn.
Foto. 24 december 2022, studiedag. Jan Zonderop en Boudewijn van der Stelt
(l) in een serieus gesprek.
Zoals gezegd dient het zangmilieu uitermate zorgvuldig te worden
samengesteld. In de voorzang zitten uitsluitend mannen die de door de kweker
gewenste toeren en toervormen zingen, zo foutloos mogelijk. Vanaf de 30e
levensdag van het oudste jong van dat kweekseizoen mogen de jonge
kanariemannen uitsluitend deze voorzang horen. Alle ongewenste zangelementen
dienen voor dat moment uit het zangmilieu verwijderd te zijn. De voorzang
in het zangmilieu is de norm voor de gewenste zang van de jongen. De
jonge mannen worden dus beoordeeld en voor verder gebruik geselecteerd op
basis van de mate waarin ze in staat zijn geweest de voorzang in het
zangmilieu te kunnen imiteren. Alleen deze vogels en hun zussen, waarvan
verondersteld wordt dat ze erfelijk dezelfde imitatiecapaciteiten met zich
mee dragen, zijn voor verdere kweek geschikt.
Alleen
de ‘gezinnen’ waaruit blijkt dat de jongen over het gewenste imitatietalent
beschikken komen in aanmerking voor de vervolgkweek.
‘Gezinnen’ waaruit blijkt dat het gewenste imitatietalent in onvoldoende
mate aanwezig is verdwijnen volledig uit het kweeksysteem.
Voorzangers hebben niet het eeuwige leven en kunnen in de loop van de tijd ook hun waarde als voorzanger verliezen. Het is daarom zaak om het zangmilieu ook voortdurend te ‘verversen’ met vogels die van minstens dezelfde, zo niet betere kwaliteit zijn. Voor de goede orde: voorzangers hoeven geen kweekvogels te zijn. Op deze wijze zou het mogelijk moeten zijn om zelfs de kwaliteit van het zangmilieu in de loop der jaren te verbeteren en daarom ook het niveau van de stam op te krikken.
Als alle jonge mannen volledig op zang zijn, dus in de loop van december, kan de balans worden opgemaakt. Welke jonge mannen benaderen het zangmilieu het meest en hebben daarmee aangetoond over het grootse imitatietalent te beschikken om zich de kwaliteit van het zangmilieu eigen te maken. Vervolgens komt de vraag aan de orde: zijn de best imiterende jonge mannen te herleiden tot ‘gezinnen’? Alleen de best imiterende jonge mannen uit deze ‘gezinnen’ en hun zussen komen in aanmerking voor de vervolgkweek. Ongeacht of het kweekvogels worden of niet zullen de jonge mannen beoordeeld moeten worden of ze een plaats verdienen in het zangmilieu voor de volgende generatie. Zo ja, dan blijven ze gedurende het volledige kweekseizoen bij de jongen, zo niet dan kunnen ze wel als kweekvogel worden ingeschakeld, maar moeten ze voor de 30e levensdag van de oudste jongen uit het zangmilieu verwijderd worden.
Consequenties
Het spreekt vanzelf dat bovenstaand kweekplan een aantal consequenties
heeft. De selectie van de kweekoppen dient met dezelfde zorgvuldigheid
plaats te vinden als die van de kweekmannen en de mannen voor de voorzang.
Uitgaande van de zangkwaliteiten vindt de selectie van kweekvogels,
i.h.b. de poppen, niet eerder plaats dan in december.
Uiteraard houden kwekers bij de selectie van hun kweekvogels met meer
factoren rekening dan uitsluitend zang, zoals volledige legsels, regelmatige
leg, broed- en voergedrag, plukken van jongen, enz. Vogels die vanwege deze
eigenschappen niet voor vervolgkweek in aanmerking komen kunnen uiteraard al
eerder uit het vogelbestand verwijderd worden. Het is aan de kweker welke
selectiecriteria hij op dat moment het belangrijkst vindt. In dit artikel
focussen we ons op de zangeigenschappen als belangrijkste selectiecriterium.
Het zangmilieu is de norm bij het selecteren van de kweekvogels; het
vermogen om dat zangmilieu te kunnen imiteren is het belangrijkste
selectiecriterium. Dit betekent dat het zangmilieu gedurende
achtereenvolgende jaren een constante factor in het vogelverblijf dient te
zijn. Toevoeging van zangonverwante vogels aan het zangmilieu betekent dat
het klankbeeld van dat zangmilieu niet alleen verandert, maar ook dat de tot
dan toe gehanteerde selectiecriteria en het als gevolg daarvan bij de mannen
en poppen erfelijk aanwezig imitatietalenten niet meer sporen met het
veranderde zangmilieu. Ook de voorzang van een zangonverwant lied op een
geluidsdrager past niet in deze opzet. De geselecteerde kweekvogels
beschikken namelijk niet of onvoldoende over het erfelijk talent om de
nieuwe voorzanger(s), cq. de zangonverwante voorzang op de geluidsdrager,
naar behoren te kunnen imiteren. ‘Verversing’ van het zangmilieu dient
dan ook altijd plaats te vinden met zangverwante vogels, waarvan het
lied naadloos aansluit op die van de vogels in het bestaande zangmilieu. Met
het introduceren van zangonverwante vogels in de voorzang creëert men dus in
feite een nieuw vertrekpunt voor de opbouw van een nieuwe stam.
Voor de kweker is het van het grootste belang dat hij een zeer
zorgvuldige administratie bij houdt. Niet alleen wat betreft de gang van
zaken tijdens het broedseizoen, maar ook van de zangprestaties; niet alleen
van de toppers, maar van alle mannen. Hij moet namelijk niet
alleen een beeld krijgen van de zangkwaliteiten van een individu, maar ook
van een volledig ‘gezin’.
Slot
Of
Karl Reich en dr. Hans Duncker anno 2023 de kweek van waterslagers of
harzers op bovenstaande wijze zouden hebben opgepakt is natuurlijk maar de
vraag; ze zijn immers, respectievelijk, in 1970 en 1961 overleden.
Voorafgaande is echter wel geschreven in de geest zoals Hans Dunker over de
erfelijkheid van zang dacht en zoals hij het succes van Karl Reich om uit
zijn harzerrollers nachtegaalzangers te kunnen kweken, aan de hand van het
gedachtegoed van Gregor Mendel, heeft verklaard. Uiteraard is dit aangevuld
met de moderne inzichten over hoe kanariemannen hun lied leren, die Reich en
Duncker niet kenden toen ze nog leefden.
In
de tijd dat zij zich intensief met het kweken van vogels bezig hielden
leefden Duncker en Reich niet onder een steen en volgenden de ontwikkelingen
op de voet, in zowel de vogelkweek als de op de genetica gerichte
wetenschap. Dr. Hans Duncker was zelf ook een productief publicist en gaf
lezingen over zijn experimentele vogelkweek. Zij zouden, als ze nog geleefd
hadden, ongetwijfeld kennis genomen hebben van de resultaten van het
wetenschappelijk onderzoek naar hoe kanaries hun lied leren en dat in hun
gedachtegoed een plekje hebben gegeven.
Hoewel dr. Hans Duncker al in 1922 zijn gedachten over de erfelijkheid van
kanariezang op papier zette zouden zijn conclusies voor de huidige
zangkanariekwekers nog betekenisvol genoeg moeten zijn om er kennis van te
nemen en wellicht, al dan niet gedeeltelijk, mee te nemen in hun eigen
kweekplan. Immers, laten we, in dit verband, tot slot, ook duidelijk zijn:
een degelijkere, op de toenmalige wetenschappelijke inzichten over genetica
gebaseerde, gedachte over de erfelijkheid van gecultiveerde kanariezang is,
sinds dr. Hans Duncker zijn conclusies in 1922 op papier zette, in het
Nederlandse taalgebied niet verschenen. Dat was ook de slotsom van het
artikel ‘Karl Reich & Hans Duncker, pioniers in het onderzoek naar de
vererving van kanariezang. Een terugblik op honderd jaar denken en schrijven
over kanariezangvererving’, waarmee we deze bijdrage begonnen.
Wie durft het aan om in de geest van Karl Reich en dr. Hans Duncker zangkanaries te gaan kweken?
-O-
Hoe staan de nachtegalen in Meijendel er voor?
door Jaap Plokker
naar aanleiding van een artikel van Peter Spierenburg en Morrison Pot
Mijn
buurman Peter Spierenburg is een bevlogen vogellaar. Bij nacht en ontij,
weer of geen weer, trekt hij met zijn verrekijker en statief er op uit om
vogels te observeren, maar daar blijft het niet bij. Hij doet namelijk ook
aan serieus onderzoek. Afgelopen jaren betrapte ik hem op de plaats met het
construeren van allerlei ingewikkelde vangnetsystemen, die kennelijk in de
praktijk niet naar behoren functioneerden, want niet lang daarna was hij met
een ander systeem in de weer. Al deze moeite werd ondernomen om broedende
gele kwikstaarten te vangen en te registreren. Hij was namelijk intensief
betrokken bij een onderzoeksproject naar territoriumkeuze, broedgedrag, enz.
van in de Bollenstreek broedende gele kwikstaarten en hun jongen. Naast
onderzoek naar gele kwikstaarten is hij ook betrokken geweest bij een
onderzoek naar nachtegalen in het duingebied ‘Meijendel’, tussen Den Haag en
Wassenaar. ‘Meijendel’ wordt beschouwd als een van de belangrijkste habitats
voor nachtegalen in Nederland. Met Morrison Pot legde Peter hun bevindingen
vast in het artikel ‘Hoe staan de nachtegalen in Meijendel ervoor?’,
dat gepubliceerd werd in het tijdschrift ‘Holland’s duinen’, nr. 73, april
2019..1
Al in
de 17e eeuw werd geprobeerd kanaries als nachtegalen te laten
zingen en van meet af aan waren de ‘nachtegaalzangers’ erg populair. Onze
huidige zangkanarierassen harzer en waterslagers vinden hun oorsprong in
deze oude ‘nachtegaalzanger’, sterker de waterslager is er de directe
afstammeling van. Immers, medio de 19e eeuw kregen de uit Saksen
in België geïmporteerde ‘nachtegaalzangers’ in het Vlaams de naam
‘waterslager’. Men mag dus van zangkanariefokkers, in het bijzonder de
waterslagerkwekers, een meer dan gewone belangstelling voor de nachtegaal en
zijn lied verwachten.
Daarnaast is het ‘Meijendel’ voor verschillende leden een bekend duingebied,
o.m. om in het voorjaar naar nachtegalen te gaan luisteren. Redenen te over
dus om in ons clubblad aan de hand van voornoemd artikel van Peter
Spierenburg en Morrison Pot eens stil te staan bij de nachtegalen in
‘Meijendel’.
De
ontwikkelingen in de vogelpopulatie in het duingebied ‘Meijendel’, tussen
Den Haag en Wassenaar, worden op de voet gevolgd. Enerzijds worden sinds
1927 gegevens verzameld door het vogelringstation ‘Meijendel’ en anderzijds
is sinds 1958 de vogelwerkgroep ‘Meijendel’ actief, die o.m. systematisch de
broedvogelpopulatie in dit duingebied inventariseert en onderzoekt. In het
‘Meijendel’ kan dus over een lange periode de ontwikkelingen in de
vogelpopulatie gevolgd worden.
Door toegenomen struikgroei is sinds de jaren ’60 het potentieel aan
leefgebieden voor de nachtegaal in het duingebied langs de Nederlandse kust
aanzienlijk toegenomen, met als gevolg dat waar in Zuid- en Oost-Nederland
de populatie van nachtegalen sterk is afgenomen die in het duingebied fors
is gegroeid. Het ‘Meijendel’ behoort tot de duingebieden langs de kust waar
een relatief groot aantal nachtegalen zich in het voorjaar vestigt om te
broeden.
Foto.
Zingende nachtegaal.
(Foto
van Jan Hendriks uit het tijdschrift Holland’s duinen, nr. 73, april 2019)
Registratie van gegevens
Sinds 1958 wordt door de Vogelwerkgroep ‘Meijendel’, volgens een bepaalde
methodiek, het aantal territoria en broedende nachtegalen in het ‘Meijendel’
geschat.
Het vogelringstation ‘Meijendel’ doet sinds 2000 mee aan een internationaal
project met als doel reproductie, locatietrouw en overleving van Nederlandse
broedvogels, dus ook van nachtgalen, te schatten. Om aan de hiervoor
gewenste gegevens te komen worden in de periode van eind april t/m begin
augustus in 11-12 vangrondes van een half uur voor tot zes uur na
zonsopgang, in een vaste opstelling, mistnetten opgehangen. Van de gevangen
vogels worden leeftijd en, indien mogelijk, geslacht vastgesteld. Verder
worden vleugellengte en gewicht genoteerd en de vogels voorzien van een
voetring met een unieke identificatie.
In
het kader van voornoemd internationaal vogelring- en onderzoeksproject wordt
sinds 2000 op een vijftal vogelringstations langs de Hollandse en Zeeuwse
kust van 15 juli t/m 10 augustus specifiek nachtegalen gevangen door aan het
eind van de nacht en in de vroege ochtend de zang van de nachtgalen af te
spelen en ze zo in de mistnetten te lokken. Het betreft, naast het
vogelringstation ‘Meijdendel’, dat van Westenschouwen, de Amsterdamse
Waterleidingduinen, de Kennemerduinen en Castricum. Met de hierdoor
verzamelde gegevens probeert men niet alleen te achterhalen hoe de
broedvogels en hun nakomelingen zich na het broeden over de duinen
verspreiden, maar ook welk deel van de vogels van jaar op jaar overleeft en
terugkeert in het gebied. Omdat in het duingebied langs de Nederlandse kust
op relatief grote schaal nachtegalen worden gevangen ontstaat dus een ook
ruim bestand van nachtgalen die individueel herkenbaar zijn. Bovendien is er
een gerede kans dat eerder gevangen vogels opnieuw in de mistmetten
verstrikt raken, waardoor vergelijkingen mogelijk zijn met daarvoor
verworven gegevens van dezelfde vogel.
Om
zicht te krijgen op de ontwikkelingen in de populatie nachtegalen in het
Nederlands duingebied sinds 2000, in het bijzonder dat van het ‘Meijendel’,
kan dus gebruik gemaakt worden van door de volgende organisaties verzamelde
gegevens: het vogelringstation ‘Meijendel’, de vogelwerkgroep ‘Meijendel’ en
het samenwerkingsverband van verschillende vogelringstations in het
duingebied langs de Hollandse en Zeeuwse kust, als onderdeel van een
internationaal project. Wanneer de gegevens van deze drie informatiebronnen
worden gecombineerd kan een tamelijk volledig beeld geschetst worden over de
stand van zaken betreffende de nachtegaal in het Nederlandse duingebied en
die in het ‘Meijendel’ in het bijzonder. Wordt vanuit de
broedpareninventarisatie gemeld dat er veel paren zich gevestigd hebben, dan
kan het vogelringstation een indicatie verstrekken hoe succesvol het
broedseizoen is geweest. Uit de door verschillende ringenstations verworven
gegevens valt op te maken in hoeverre oudervogels en jongen hun verblijf in
Nederland beperken tot het eigen duingebied of uitzwerven naar andere
gebieden.
Populatie nachtegalen neemt in het duingebied langzaam af
Welke trends laten de cijfers zien voor de periode vanaf 2000? Allereerst
constateert de broedpareninventarisatie gedurende deze periode een licht
afnemend trend van het aantal broedende nachtegalen in het gehele
Meijendelgebied. Deze constatering wordt overigens niet ondersteund door de
resultaten van het vogelringstation ‘Meijendel’. Die blijft ongeveer
evenveel nachtegalen vangen. Bij de interpretatie van de cijfers van het
ringstation moet er rekening mee gehouden worden dat nachtegalen tijdens het
broedseizoen zich aan hun territoria houden en niet door het hele duingebied
zwerven. Nachtegalen die hun territorium op afstand van de ringbaan hebben
zullen dus ook niet worden gevangen. Waarschijnlijk is in het ‘Meijendel’
het gebied rond ringbaan voor nachtegalen erg aantrekkelijk en worden daar
alle territoria ten volle benut, terwijl dat in andere delen van het
Meijendelgebied anders kan zijn. Voor gedurende het broedseizoen gevangen
nachtegalen geven de resultaten van het ringstation dus geen betrouwbaar
beeld van de populatie in het hele ‘Meijendel’. Betrekken we echter de
resultaten van de andere ringstations bij de gegevens over ‘Meijendel’ dan
blijken in het gehele duingebied langs de Nederlandse kust in de tweede
helft van het tweede decennium minder volwassen nachtegalen gevangen te
worden dan vlak na de eeuwwisseling. Er zou dus sprake kunnen zijn van een
trend waarin de populatie nachtegalen in het hele duingebied sedert 2000
licht afneemt en dat zou dan ook voor het ‘Meijendel’ gelden.
Oorzaken voor deze afnemende trend worden o.m. gezocht in een daling van het
aantal voor nachtgalen geschikte broedterritoria. Nachtegalen zoeken een
leefgebied dat bestaat uit struweel en een lichte onderbegroeiing. Er is een
natuurbeleid om duinen weer hun natuurlijke gedrag te laten vertonen. In het
duingebied is soms rigoureus ingegrepen om duinen weer te laten stuiven. Dit
gaat ten koste van het areaal struweel. Ook staat in sommige delen van het
duingebied de struweelbegroeiing onder druk vanwege overbegrazing door
herten. Kortom, sinds 2000 hebben ontwikkelingen in het duingebied geleid
tot in totaliteit minder struweel en dus ook minder geschikte territoria
voor nachtegalen.
Foto.
Gevangen en geringde nachtegaal.
(Foto
van de website van BirdingBreaks)
Honkvaste en zwervende nachtegalen
Vanwege de intensiteit waarin op de vogelringstations nachtegalen worden
gevangen komt het regelmatig voor dat een nachtegaal in een mistnet
verstrikt raakt, terwijl dat lot hem al eerder is overkomen. Interessant is
om te zien of in het ‘Meijendel’ gevangen nachtegalen elders in het
Nederlands duingebied opnieuw door een vogelringstation te grazen zijn
genomen.
In
het ‘Meijendel’ gevangen volwassen nachtegalen zijn kennelijk erg honkvast,
want ze worden niet aangetroffen in de mistnetten van andere ringstations.
Uit gegevens van het vogelringstation blijkt dat na het broedseizoen
volwassen nachtegalen wat minder gebonden zijn aan hun eigen territorium,
maar blijven in het duingebied waar ze hun jongen hebben grootgebracht.
Gezien de ervaring met een enkele jaren achtereen gevangen vogel kiest een
nachtgaal na zijn verblijf in Afrika bij zijn terugkeer naar Nederland voor
het zelfde broedgebied als het jaar daarvoor.
Deze honkvastheid geldt niet voor jonge nachtegalen. In het ‘Meijendel’
geringde jonge nachtegalen zijn ook gevangen in de Amsterdamse
Waterleidingduinen, de Kennemerduinen en zelfs in het duingebied van
Castricum. Op genoemde vogelringstations geringde jonge nachtegalen werden
weer ontdekt in de mistnetten van het vogelringstation ‘Meijendel’. Uit
gegevens van o.m. het vogelringstation ‘Meijendel’ blijkt dat jonge
nachtegalen aanvankelijk in het territorium van hun ouders blijven, maar
vanaf medio juli gaan zwerven en daarbij respectabele afstanden kunnen
afleggen. Verondersteld wordt dat ze op zoek gaan naar een geschikte
broedplaats voor het volgend jaar, want in een bepaald duingebied gevangen
zwervende jongen raakten het jaar daarop als volwassen vogels opnieuw in de
mistnetten van desbetreffend ringstation verstrikt. Het lijkt er op dat de
aan hun geboortegrond belendende duingebieden het meest frequent door de
zwervende jonge nachtgalen worden bezocht. Het Zeeuwse ringstation
‘Westenschouwen’, op Schouwen-Duiveland, ving tussen 2000 en 2017 één vogel
die in het ‘Meijendel’ eerder was gevangen en in het ‘Meijendel’ werd geen
enkele nachtegaal gevangen die eerder in Westenschouwen was waargenomen.
Tussen, het weliswaar iets dichterbij gelegen, Castricum en het ‘Meijendel’
blijkt meer interactie te zijn. Een voor de hand liggende conclusie dat de
in zuidelijke richting gelegen duinloze gebieden en zeegaten een (te) groot
obstakel voor de zwervende jonge nachtegalen vormen is echter te voorbarig.
Het aantal geringe treffers aangaande Westenschouwen zou namelijk heel goed
veroorzaakt kunnen zijn door het feit dat op Schouwen-Duiveland minder
intensief is gevangen, en dus ook geringd, dan op de andere
vogelringstations.
Veel
territoria weinig jongen; weinig territoria veel jongen
Wanneer de cijfers betreffende nachtegalen van het vogelringstation
’Meijendel’ vergeleken worden met de inventarisatiegegevens van de
vogelwerkgroep ‘Meijendel’ dan blijkt daaruit een zeer merkwaardig patroon:
in jaren met veel broedparen werden relatief weinig jonge nachtegalen
gevangen, terwijl in jaren met minder broedparen juist meer jongen in
de mistnetten bleven hangen. Je zou het omgekeerde verwachten: veel
broedparen, veel jongen; weinig broedparen; weinig jongen. Het tegendeel
blijkt het geval te zijn. Dit schreeuwt om een verklaring.
Veronderstelt wordt dat als gevolg van veel sterfte gedurende de trek en/of
tijdens het verblijf in Afrika in het voorjaar relatief weinig
nachtegaalmannen het broedgebied bereiken zij, bij het ontbreken van
concurrentie, in de gelegenheid zijn de meest veelbelovende territoria te
bemachtigen. Het gevolg is dat per nest meer jongen groot worden. In jaren
dat er veel vogels terugkomen is er meer vraag naar dan aanbod van goede
territoria en zullen ook nachtegalen genoegen moeten nemen met kwalitatief
mindere territoria. Het gevolg is dat het aantal jongen dat per paar wordt
grootgebracht lager is.
Recapitulatie
Sinds 2000 is er in het ‘Meijdendel’ een afnemende trend van het aantal
broedende nachtegalen waar te nemen. Deze trend geldt niet alleen voor het
‘Meijendel’. Ook op andere vogelringstations in het duingebied langs de
Nederlandse kust worden de laatste jaren minder jonge nachtegalen gevangen
dan rond de eeuwwisseling. Deze ontwikkeling is echter nog verre van
verontrustend: De kustduinen, en zeker ook het ‘Meijendel’, waren en
zijn nog steeds voor nachtegalen een populair gebied om er te broeden.
Kortom, de stand van de nachtegalen in de duinen en ook in het ‘Meijendel’
staat er nog steeds goed voor. In de regel zijn ieder jaar de territoria
bezet, vaak ook de kwalitatief mindere. Mocht zich een jaar voordoen dat er
minder broedparen zijn dan blijkt het percentage jongen dat uitvliegt en
zelfstandig wordt groter te zijn. Het blijft echter van belang om de
ontwikkelingen omtrent de nachtegaalpopulatie in het duingebied op de voet
te blijven volgen.
Met dank aan Peter Spierenburg.
Noten
1. Spierenburg, Peter en Morrison Pot, Hoe staan de nachtegalen in Meijendel er voor? In: Holland’s duinen, nr. 73, april 2019. Digitaal:
Hoe staan de Nachtegalen in Meijendel ervoor? | Sovon Vogelonderzoek ; file:///C:/Users/japlo/Downloads/dunea_-_hollands_duinen_nummer_73_-_nachtegalen%20(7).pdf-O-
Mededelingen
Belangrijke data in de komende maanden
Om alvast in de agenda te
noteren en/of op de kalender aan te kruisen:
Zaterdag 25 november
2023, afluisterochtend. Dinsdag 28 november 2023, jaarvergadering en
sluiting inschrijving voor onze wedstrijd. Onze clubkam-pioenschappen
staan gepland voor donderdag 21 december 2023, inkooien; vrijdag
22 december 2023, keuringsdag en zaterdag 23 december 2023,
studiedag en uitkooien.
Frans Laurijssen
Op 17 augustus jl.
kreeg ik een mailtje van Erik Buizer met de droeve mededeling dat die nacht
Frans Laurijssen op 83 jarige leeftijd in zijn slaap was overleden.
Frans was waterslagerkeurmeester en voor de fusie actief in de Algemene Nederlandse
Bond van Vogelhouders. Hij hield zich daar o.m. bezig met de opleiding van
nieuwe keurmeesters. Frans is ook enige jaren, tot 2019, lid geweest van
onze vereniging. In betere tijden, toen we voor onze wedstrijd nog negen tot
tien waterslagerkeurmeesters nodig hadden, is ook Frans gevraagd om naar
Katwijk te komen om waterslagers te keuren, toen nog in het gebouw van het
ID College aan de Jan Evertsenlaan. Van 2006 t/m 2015 was hij een vaste
keurmeester op onze wedstrijd. Sedert 2016 hebben we, vanwege een dalend
aantal inzendingen, van de diensten van Frans Laurijssen geen gebruik meer
gemaakt.
Frans was een
bijzonder mens. Hij kon uitgebreid vertellen over het keuren van
waterslagers op het Arabisch schiereiland, waarvoor hij werd uitgenodigd en
hoe hij daar als een vorst werd behandeld. Ik heb Frans van twee kanten
leren kennen, enerzijds, tijdens de keuringsdagen, als een gemoedelijk en
amusant causeur en anderzijds als iemand die mij onbegrijpelijke en minder
leuke mailtjes stuurde. Mede vanwege deze laatste ervaringen is er tussen
Frans en mij sindsdien geen contact meer geweest.
We waarderen het dat
Frans, op de momenten dat we op hem een beroep deden, hij naar Katwijk kwam
om te keuren en stellen het bijzonder op prijs dat hij op zijn manier zich
voor de zangkanariesport heeft ingezet.
We wensen degenen die
Frans dierbaar waren heel veel sterkte bij het verlies en het gemis van
Frans Laurijssen.
Foto. Op 22 december 2015 was de keuringsdag van onze 31e
clubkampioenschappen. Het was de laatste keer dat Frans Laurijssen op onze
wedstrijd waterslagers beoordeelde.
-0-
De Speciaalclub Zang NZHU is aangesloten bij de Nederlandse Bond van Vogelliefhebbers
Maart 2023, 39e jaargang, nr. 1
Inhoudsopgave
Voorwoord
Bestuursmutaties
Afluisterochtend 26 november 2022
Verslag clubkampioenschappen 2022
Opslagperikelen
Zangzaadmengeling Willy Kling
Opkooien
Mededelingen
-0-
Voorwoord
door Jaap Plokker
Eindelijk weer eens een editie van ons clubblad met een verslag over onze clubkampioenschappen. We hebben er twee jaar op moeten wachten. Afgelopen jaar hebben we moeten constateren dat de corona pandemie geen gunstig effect heeft gehad op de populariteit van onze hobby. Een nieuwe ‘plaaggeest’, die wel eens heel negatieve gevolgen voor onze liefhebberij zou kunnen hebben, dient zich aan: afnemende afzet in het buitenland, m.n. buiten Europa, voor in Nederland gekweekte kanaries. Sedert januari 2014 weet het bestuur Michael van Vliet bereid te vinden naar Katwijk te komen om van kwekers overtollige vogels op te kopen. Dit jaar was ons verzoek tevergeefs: Michael kon geen kanaries kwijt en kocht daarom ook geen waterslagers op. Ook kwekers van kleurkanaries hadden de grootste moeite om van hun overtollige vogels af te komen. De internationale kanariehandel ligt op dit moment volledig op z’n gat. Het gevolg is dat bij aanvang van het kweekseizoen 2023 menig kanariekweker nog met overtollige vogels van het vorig kweekseizoen in z’n maag zit of voor een habbekrats van de hand heeft gedaan. Is dit een tijdelijk verschijnsel, o.m. vanwege de vogelgriep, of structureel? We weten het nog niet. Uiteraard hopen we op het eerste en dat komend jaar de vogelhandel weer opkrabbelt. Mocht dit niet het geval zijn dan pakken donkere wolken zich nog meer samen boven de toekomst van onze liefhebberij. Is onze zangkanariesport nog aantrekkelijk wanneer kwekers de grootste moeite hebben om hun overtollige vogels kwijt te raken? Voor gerenommeerde kwekers in de sport zal dit niet zo’n probleem zijn; zij raken op grond van ‘hun naam’ in het wereldje hun vogels toch wel kwijt, maar dit geldt een uiterst klein en exclusief gezelschap. Menig kweker zit er niet op te wachten om na een kweek- en wedstrijdseizoen via, bijvoorbeeld, Marktplaats, nog weken te moeten leuren om overtollige vogels kwijt te raken. Mocht dit een blijvend verschijnsel zijn dan zullen de afzetperikelen ongetwijfeld van invloed zijn op de aantallen zangkanaries die gekweekt worden en de aantrekkelijkheid om aan de hobby te beginnen. Laten we daarom van harte hopen dat, zoals na de coronapandemie weer heel veel in ons leven teruggekeerd is naar hoe het was in begin 2020, dit ook voor de huidige impasse in de internationale kanariehandel geldt.
Ondanks dit sombere ‘Voorwoord’ toch veel leesplezier toegewenst met deze eerste editie van ons clubblad van 2023.
-0-
Bestuursmutatie
door
Jaap Plokker
Dinsdag 22
november 2022 was het vanwege Covid-19 sinds 2019 weer mogelijk om een reguliere
jaarvergadering te houden. Tijdens de coronaperiode hebben twee bestuursleden
aangegeven zich niet voor herverkiezing beschikbaar te stellen nl.
penningmeester Paul Schilte in 2020 en Max Gerhards in 2021. Vanwege allerlei
beperkende maatregelen was het niet mogelijk geweest van hen op een gepaste
afscheid te nemen. Omdat de in 2022 aftredende Jacques de Beer ook had
aangegeven zich niet voor herverkiezing beschikbaar te stellen werd op de
jaarvergadering van 22 november dus aandacht besteed aan het vertrek van drie
bestuursleden. Van hen waren Max en Jacques op de vergadering aanwezig, Paul had
zich afgemeld.
Zowel Max als Jacques hadden aangegeven dat met het nagenoeg verdwijnen van
harzerinzenders voor de wedstrijd van de NZHU zij hun bestuurslidmaatschap niet
meer als een noodzakelijke aanvulling beschouwden en hun tijd en energie meer
nodig was in de, eveneens sterk vergrijzende, harzerwereld. Uiteraard was er
voor hun keuze alle begrip.
Tijdens de jaarvergadering
van 22 november 2022 werd aandacht besteed aan het vertrek als bestuurslid van
Jacques de Beer en Max Gerhards.
Zowel Jacques als Max
waren tijdens de jaarvergadering van 30 november 2016 tot het bestuur
toegetreden in de hoop dat zij een stimulans zouden kunnen betekenen voor andere
harzerkwekers om ook lid van de NZHU te worden en aan de jaarlijkse wedstrijd
deel te nemen. Het door hen gehoopte toetreden van in den lande woonachtige
harzerkwekers is nooit echt van de grond gekomen. Het aantal harzerkwekers en
inzenders van harzers op de wedstrijd van de NZHU bleef bescheiden. Gedurende de
laatste jaren werd dit groepje steeds kleiner en reduceerde in de praktijk tot
vooral Jacques en Max.
Tijdens zijn bestuurslidmaatschap ontpopte Max zich tot de Excelexpert en hij
laat een volledig geüpdatet Excelbestand achter waarin de keuringsresultaten van
de wedstrijd worden vastgelegd. Nog tijdens de wedstrijd van 2022 werd de
‘hotline’ naar Max geactiveerd om een Excelprobleempje op te lossen.
Jacques de Beer heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt als helpende hand en
adviseur voor de keuring van de harzers tijdens de wedstrijddagen. Leuk was dat
we op Jacques in december 2022 niet tevergeefs een beroep deden toen we opeens
20 harzers op de wedstrijd kregen en geen harzerkeurmeester hadden
gecontracteerd.
Tijdens de jaarvergadering memoreerde ondergetekende niet alleen bovenstaande
verdiensten van Max en Jacques, maar bedankte hen ook voor alle tijd en energie
die ze als bestuurslid in de NZHU hadden gestoken. Leuk was ook om van hen te
horen dat zij, die in den lande regelmatig acte de présence geven op
harzerevenementen, de sfeer binnen de NZHU altijd als heel gemoedelijken
sportief hadden ervaren. Ze gaven aan dat dit, naar hun ervaringen, niet overal
in den lande het geval is, en zij dan ook niet alleen met een positief gevoel,
maar ook met de nodige weemoed hun bestuurslidmaatschap hadden beëindigd.
Als blijk van waardering voor hun bestuurslidmaatschap kregen zowel Max als
Jacques een VVV-bon om naar eigen keuze te besteden en een voor de NZHU
inmiddels kenmerkende orchidee, die de komende tijd de huiskamers kunnen
opluisteren, zodat ook de wederhelften kunnen ervaren dat de inzet voor de club
van hun mannen bijzonder wordt gewaardeerd en hun verblijf buitenshuis voor de
vogelsport door de vogelliefhebbers wel degelijk op prijs wordt gesteld.
Bij hun afscheid als
bestuurslid gingen Max Gerhards en Jacques de Beer ieder met o.m. een orchidee
naar huis. Hier ontvangt Jacques de Beer zijn exemplaar van Jaap Plokker.
-0-
Afluisterochtend 26 november 2022
door
Jaap Plokker
Op zaterdag 26
november 2022
werd voor de
elfde
keer een
afluisterochtend
georganiseerd. Behalve
het met elkaar luisteren naar,
hopelijk,
mooie vogels is deze activiteit ook bedoeld om zich
verder
te bekwamen in
het kritisch luisteren en beoordelen van het lied.
Zaten we vanwege alle maatregelen om verspreiding van het Covid-19 virus tegen
te gaan vorig jaar op de afluisterochtend nog op 1,5 meter van elkaar en met een
mondkapje op, dit keer was het weer zoals vanouds.
Vanaf 09.30 u.
druppelden de leden het clubgebouw van
‘De
Kanarievogel’
aan de Oude ’s Gravendijckseweg te Katwijk binnen.
Onder het genot van een door
Piet Hagenaars gezet kopje koffie werden de laatste nieuwtjes uitgewisseld. Om
10.00 u. waren we met acht waterslagerkwekers: Krien Onderwater, Jaap Plokker,
Wally van Schooten, Freek Schot, Boudewijn van der Stelt, Tinus Teeuwen, André
Toet en Jan Zonderop. Zij hadden bij elkaar 48 waterslagers meegenomen, dus er
viel heel veel af te luisteren. Afgesproken werd per viertal de meegenomen
vogels eerst de gelegenheid te geven te laten horen wat ze konden en daarna het
gezongen lied te bespreken. Verder was het verzoek in het achterhoofd te houden
welke twee viertallen het meeste indruk hadden gemaakt. Jaap had bij de visboer
twee gerookte ‘mekrieltjes’ gekocht en die moesten aan het eind toch een
terechte bestemming krijgen.
26 november 2022,
afluisterochtend van achter naar voren: Wally van Schooten, André Toet, Freek
Schot, Jan Zonderop, Tinus Teeuwen en Boudewijn van der Stelt.
Verloop
Over de gehele
linie zongen de meegenomen vogels goed door en viel er dus veel te bespreken.
Opvallend was dat vergeleken met vorig jaar in het algemeen door de vogels een
veel betere klokkende waterslag werd gezongen. De vogels van Jaap Plokker
hadden vorig jaar een zeer goede rol, maar de klok leek nergens op. Nu zongen ze
ook een alleszins acceptabele klokkende waterslag. Informerend naar ‘het geheim
van de smid’ bleek Jaap vorig jaar twee mannen met een goede klok bij Jan
Zonderop te hebben gekocht. Om ze niet in zijn zangmilieu te laten ondersneeuwen
had Jaap zijn meeste kweekmannen al tijdens de broedperiode uit het gehoor van
de jonge vogels gehaald, waardoor de vogels van Jan prominent in het zangmilieu
aanwezig waren. Het gevolg was dat niet alleen de nazaten van de mannen van Jan
een goede klok zongen, maar ook jonge mannen zonder een druppel ‘Zonderop-bloed’.
Ook de mannen van Freek Schot hadden vergeleken met vorig jaar een veel betere
klok. Hij bleek hetzelfde gedaan te hebben als Jaap Plokker. Ook hij had bij Jan
Zonderop mannen met een goede klokkende waterslag gekocht en in zijn zangmilieu
prominent laten zingen. Krien Onderwater heeft de laatst jaren altijd wel een
goede klokkende waterslag in zijn vogels gehad, maar ook hij had bij Jan een man
aangeschaft. Duidelijk was dat de vogels van Krien toch een heel andere
zangstructuur hadden dan de vogels van Jan. Het lied van de vogels van Krien was
veel meer geslagen en ook de geslagen klok, met veel water er op, maakte
behoorlijk indruk. Zo bleek dat met de aankoop van vogels bij Jan Zonderop
diverse kwekers het niveau van hun klokkende waterslag aanzienlijk hadden kunnen
verbeteren. Een goed voorbeeld van hoe je elkaar binnen de club kunt helpen om
het niveau van de zang op te krikken.
Jan Zonderop had ook een viertal oude vogels meegenomen en daar was eveneens
iets bijzonders mee aan de hand: ze zongen onafgebroken een zeer goede klok,
maar naar de rollende waterslag moest je zoeken. De vraag lag dus voor de hand
of Jan bij de selectie van zijn kweekmannen niet te veel op de klok en te weinig
op de rol had gelet. Jan verzekerde ons dat deze vogels vorig jaar een veel
betere rol zongen dan ze nu deden en hij van een evt. gebrek aan voorzang van
rollende waterslag bij de jonge mannen niets had gemerkt. Zij zongen, naar zijn
overtuiging, een zeer goede rol, zoals later ook zou blijken toen Jan z’n vogels
op de wedstrijd van de NZHU voor de keurmeesters verschenen.
Jammer was dat de vogels van Wally van Schooten geen enkele zanglust vertoonden.
Na vijf- en twintig jaar had Wally de hobby weer opgepakt en was opnieuw
waterslagers gaan kweken. Het was, juist voor Wally, mogelijk heel waardevol
geweest om zijn vogels af te luisteren en met elkaar te beoordelen wat de goede
en verbeterpunten waren. Helaas mocht dat niet zo zijn. De indruk was wel dat de
vogels van Wally nog niet zo ver in hun zangontwikkeling waren. Had hij ze te
vroeg opgekooid?
Ruimschoots voor het laatste viertal op tafel werd gezet verscheen de taxi van
Freek Schot om hem weer naar huis te brengen. A la minute werd besloten dat de
vogels van Freek zoveel indruk hadden gemaakt dat hij zeker een ‘mekriel’
verdiende en vertrok Freek dus richting Alphen met zijn vier waterslagers en een
gerookte ‘mekriel’.
Omstreeks half één waren alle vogels uitgebreid op tafel geweest en besproken en
moest de nog resterende ‘mekriel’ worden verdeeld. Na enige discussie werd
besloten die toe te kennen aan de vogels van Krien Onderwater en zo hield ook
Krien een ‘vette bek’ over aan deze afluisterochtend.
Achteraf bleken de vogels van Krien en Freek tijdens de afluisterochtend geen
ééndagsvliegen te zijn geweest. Op de tentoonstelling van De Kanarievogel werd
een stam van Krien kampioen en een stam van Freek tweede en Krien werd in de
stammen ook 1e en 2e tijdens de clubkampioenschappen van
de NZHU.
Gelukkig konden we dit jaar weer zonder beperkingen elkaar op zaterdagmorgen 26
november 2022 ontmoeten om naar elkaars vogels te luisteren. Het was weer
ouderwets gezellig en …. leerzaam.
26 november 2022,
afluisterochtend. Vlnr. Wally van Schooten, André Toet, Krien Onderwater, Jan
Zonderop en Tinus Teeuwen luisteren geconcentreerd naar de waterslagers die zijn
opgezet.
-0-
Verslag
Clubkampioenschappen 2022
door Jaap Plokker
Van 22 t/m 24
december 2022 organiseerden we onze 36e clubkampioenschappen. Voor de
vijfde keer vond dit evenement plaats in het gebouw van Stichting
Kleindierensport Katwijk, tevens het clubgebouw van vogelvereniging ‘De
Kanarievogel’.
Toen ik in januari 2020 het verslag van onze in december 2019 gehouden 35e
clubkampioenschappen zat te schrijven kon ik niet het minste vermoeden hebben
dat ik pas drie jaar later met het volgende wedstrijdverslag aan de slag kon
gaan. De covidpandemie, die gedurende het voorjaar van 2020 tot en met dat van
2022 een gewoon sociaal leven onmogelijk maakte, had niet alleen grote gevolgen
voor het organiseren van onze clubkampioenschappen, maar blijkt, achteraf, ook
de tanende belangstelling voor onze sport versneld te hebben. Het ledenbestand
van de speciaalclubs voor harzers en waterslagers verkeert in een vrije val. Ook
de speciaalclub Zang NZHU treft dit lot. Nadat alle inschrijvingen voor onze 36e
clubkampioenschappen waren binnengekomen bleken er 13 leden vogels voor de
wedstrijd te hebben ingeschreven. In december 2019 waren dat er nog 18 geweest.
Vergeleken met de 288 deelnemende vogels in 2019 viel het totaal van 250
ingeschreven zangkanaries voor de wedstrijd van 2022 dus alleszins mee. Ze waren
als volgt verdeeld: 20 harzers, verdeeld over 5 stammen, en 230 waterslagers,
verdeeld over 28 stammen, 28 stellen en 62 enkelingen. Voor de beoordeling van
het aantal ingeschreven vogels waren één harzerkeurmeester en vijf
waterslagerkeurmeesters nodig.
Opbouw en inkooien
22 december 2022
Op donderdag 22
december 2022 was ca. 10.00 u. de opbouwploeg, bestaande uit Krien Onderwater,
Henk Oudshoorn, Jaap Plokker, Piet Hagenaars, Gerard van Zuijlen, Tinus Teeuwen
en Boudewijn van der Stelt in het gebouw present om de ruimtes vrij te maken, de
keurkamers op te zetten, tafels met vervoerkoffers klaar te zetten voor het
inkooien, etc., etc. De keuring van de harzers zou plaats vinden in een
opslagruimte van ‘De Kanarievogel’, waarvan het voorste gedeelte werd afgeschot.
Met zoveel behulpzame handen en mede omdat al het benodigde materiaal zich al in
het gebouw bevond verliep het opbouwen gesmeerd en omstreeks 11.30 u. stond
nagenoeg alles op z’n plek en konden de inkooiers de inzenders ontvangen.
Inmiddels was ook Jan Zonderop gearriveerd, die het inkooien met Piet Hagenaars
zou begeleiden. Even na half acht kon de balans van het inkooien worden
opgemaakt: Gerard de Brabander en Wally van Schooten hadden vanwege persoonlijke
omstandigheden hun waterslagers teruggetrokken en daarnaast waren er nog een
paar absenten van de inzenders die wel hun vogels hadden gebracht. Vervolgens
werd begonnen de door desbetreffende keurmeester te keuren vogels bij z’n
keurkamer te zetten. Ook dit verliep heel vlot, om 20.00 u. konden de lichten
uit en heerste er volkomen rust in het gebouw.
22 december 2022, de
opbouwers aan een bakje koffie. Vlnr. Boudewijn van der Stelt, Tinus Teeuwen,
Henk Oudshoorn, Piet Hagenaars en Krien Onderwater.
Keuringsdag 23
december 2022
De keuringsdag,
vrijdag 23 december 2022, begon voor Piet Hagenaars en Jaap Plokker om 07.30 u.
met het aanzetten van het koffiezetapparaat en het ‘luchten’ van de
zangkanaries. Vanaf ca. 08.00 u. kwamen ook de keurmeesters binnen. Na een kopje
koffie met kerststol en het welkomstwoord van Jaap Plokker kregen de
keurmeesters de blinde lijst uitgereikt en konden om 09.00 u. de eerste vogels
op tafel gezet worden. De vogels werden door 6 keurmeesters beoordeeld: de
harzers door Jacques de Beer; de waterslagers door: Jan de Bruine, Petr van
Emmerik, Toon van Gestel, Willy Kling en Krien Onderwater.
De voortekenen voor een succesvolle keuringsdag waren niet goed. Veel inzenders
klaagden dat hun vogels de laatste dagen voor de wedstrijd, tijdens de
wedstrijdtraining, hun baas nogal eens in de steek lieten: hun lied steeds
afbraken of helemaal niet zongen. Gedurende de tweede week van december had
koning winter in Nederland geregeerd. Dankzij rustig, nagenoeg windstil weer,
met flinke vorst in de nacht had menigeen in den lande de schaatsen
ondergebonden en op dichtgevroren plassen de nodige ijspret beleefd, maar in het
weekend was het weer volledig omgeslagen met wind en regen. Menig kweker gaf de
weersomslag als reden aan waarom de vogels thuis een stuk minder zanglustig
waren geworden. Van een gebrek aan zanglust was tijdens de keuring overigens
heel weinig te merken. De meeste vogels zongen naar hartenlust en met name in de
middag kwam een aantal goed draaiende stammen en stellen op tafel. De
prijswinnende vogels waren derhalve van bijzonder hoog niveau.
Terwijl de keurmeesters de vogels afluisterden en de keurbriefjes invulden was
elders in het gebouw het wedstrijdsecretariaat in vol bedrijf: Jan en Tiny
Zonderop verzamelden de keurlijsten, schreven de namen en ringnummers er op en
voerden in de computer de resultaten in. Om 12.30 u. werd de keuring
onderbroken voor een aperitiefje en omstreeks 12.45 kon iedereen aan tafel.
Met een dalend aantal leden en inzenders en oplopende kosten zal ook de NZHU de
tering naar de nering moeten zetten. Een uitgebreid Chinees buffet op de
keuringsdag behoort niet meer tot de financiële mogelijkheden van de club.
Daarvoor in de plaats had Gerard van Zuijlen gezorgd voor een uitgebreide
broodmaaltijd aangevuld met een slaatje. Voor de liefhebbers was er ook een kop
erwtensoep. Met o.m. gebruik makend van ingrediënten van zijn eigen volkstuin
had Jaap Plokker een oer-Hollandse erwtensoep gekookt, waarin de lepel rechtop
bleef staan en je niet hoefde te zoeken naar stukjes vlees en rookworst. Die
viel zo in de smaak dat bij een tweede rondgang bijna iedereen z’n soepkom
opnieuw liet vullen.
Zongen de vogels in de ochtend al lekker vlot door, in de middag deden ze er nog
een schepje bovenop. Het leek er op dat de inzenders hun beste vogels tot het
laatst hadden bewaard, want na de lunch zongen de vogels nog beter. Omstreeks
16.00 u. zat de taak van de keurmeesters er op en konden de medewerkers aan de
slag om de keurkamers af te breken, de waterslagers weer op volgorde te zetten
en de opstelling voor het afluisteren op zaterdag klaar te zetten.
Daarna was aan vrijwel iedereen een welverdiende rust gegund. Dat gold niet voor
Jaap Plokker die nog een klusje te klaren had: het in orde maken en drukken van
de catalogus en de oorkondes die daags daarop resp. aan de inzenders en
prijswinnaars zouden worden uitgereikt. Rond 22.30 u. lag voor iedere inzender
de catalogus klaar, waren de oorkondes gedrukt en zat voor hem de dag er ook op.
Keuringsdag 23 december 2022,
bestuursleden, medewerkers en keurmeester aan de lunch, waaronder een kop snert.
Studiedag 24
december 2022
Op zaterdag 24
december 2022 hadden we onze traditionele studiedag. De dag begon met het vaste
ritueel van het open zetten van de koffers zodat de vogels konden eten en
drinken. Piet Hagenaars maakte van de gelegenheid gebruik om de oorkondes te
sealen. Om 09.00 u. arriveerde Krien Onderwater en konden de ringen van de
belangrijkste prijswinnaars gecontroleerd worden.
Vanaf 09.30 u. druppelden de eerste inzenders binnen en ca. 10.00 u. opende
Jaap Plokker de studiedag met een korte toespraak, die besloten werd met de
bekendmaking van de prijswinnaars. Vervolgens werden de catalogi en keurlijsten
uitgedeeld. Nadat die in ontvangst waren genomen volgde een periode waarin men
het erg druk had met het bestuderen van de catalogus, de eigen keurlijsten en
die van de tafelgenoten. Inmiddels was het aantal bezoekers gegroeid en het dus
de hoogste tijd om de eerste vogels af te luisteren.
Gezien het te verwachten bescheiden aantal aanwezigen was besloten de vogels af
te luisteren in het achterste gedeelte van de vergaderzaal, zodat de kachel in
de tentoonstellingsruimte op een lage stand kon blijven staan.
Studiedag 24 december 2022.
Nadat de catalogus en de keurlijsten waren uitgedeeld was er eerst vooral
aandacht voor de door de vogels behaalde resultaten, Met de klok mee: Gerard van
Zuijlen, Boudewijn van der Stelt, Andries Gort, Jan Zonderop, Tinus Teeuwen,
Krien Onderwater en Mohamed Taher.
Om ca. 10.30 u. begon
de eerste afluisterronde. Voor het middaguur was er voor de waterslagers twee
afluisterrondes, onderbroken door een korte pauze, waarin de mooiste enkelingen,
prijswinnende stellen en enkele opmerkelijke stammen die buiten de prijzen waren
gevallen, op tafel kwamen.
Gelukkig waren de vogels erg zanglustig. Geen enkele vogel liet verstek gaan en
we kregen dus alle gelegenheid de positieve- en verbeterpunten van de vogels op
een rijtje te zetten. Hoewel hij, in tegenstelling tot voorafgaande jaren, had
aangegeven dat hij liever niet meer de leiding van het afluisteren op zich nam
was de deskundige inbreng van Andries Gort uitermate welkom.
Geheel volgens het tijdschema ging iedereen om ca. 12.30 u. naar het
conversatiegedeelte van de vergaderzaal voor de middagpauze. Daar kon men zich
te goed doen aan broodjes ham en kaas, een bal gehakt of een kom erwtensoep.
Behalve als een goede secretaris en penningmeester ontpopte Piet Hagenaars zich
ook als een volleerd cateraar. Van de pauze werd tevens gebruik gemaakt om een
verlotingsronde te houden en wisselden de eerste orchideeën van eigenaar.
In de middag was er één afluistersessie. De mooiste stammen waterslagers kwamen
op tafel. Ook zij zongen dat het een lieve lust was. Het is iedere keer weer een
bijzondere ervaring om te constateren hoe iedere kweker vogels heeft met een
eigen zangstructuur. Zo blonken de vogels van de gebroeders Henny en Willy Kling
uit in de klokkende waterslag en beschikten de waterslagers van Krien Onderwater
over een meer geslagen structuur. Toen de twee hoogste stammen van Krien op
tafel hadden gestaan was de algehele conclusie dat over het totale lied bekeken
zij de verdiende kampioenen waren.
De balans in de kwaliteit tussen de watertoeren en het binnenlied hadden deze
vogels prima voor elkaar en daarom proficiat voor de kweker. Omstreeks 14.30 u.
werd het laatste viertal van tafel gehaald en nam iedereen plaats in de
vergaderzaal voor een drankje, een pauzepraatje en de tweede en laatste
verloting. Dankzij Gerard van Zuijlen zaten er weer schitterende orchideeën in
de prijzenpot en de meeste lotenkopers konden dan ook één of meer gewonnen
orchideeën mee naar huis nemen.
De studiedag werd traditioneel afgesloten met de prijsuitreiking. Dit jaar
bestond het ‘eremetaal’ wederom uit geldprijzen. Als blijvende herinnering
ontvingen de 1e t/m 3e prijswinnaars en de derbywinnaar
een oorkonde.
Geheel volgens planning kon om ca. 15.00 u., begonnen worden met het uitkooien.
Hierna volgden voor de medewerkers nog de grote schoonmaak. Dankzij de
welwillende medewerking van een aantal inzenders ging het opruimen bijzonder
snel. Omdat het materiaal niet terug moest naar de opslag in de schuur van Ton
Diepenhorst werden de grote stukken naar de opslag achter het clubgebouw
gebracht en kregen de koffers, voorlopig, een plekje in de TT-ruimte. Hierdoor
verliep het opruimen aanzienlijk vlotter dan voorafgaande jaren. Om ca. 16.00 u.
stond alles weer op z’n plaats en kon iedereen naar huis; het kerstfeest
tegemoet.
Studiedag 24 december 2022.
Naast het afluisteren van waterslagers was er in de pauzes volop gelegenheid om
over vogels te praten. Vlnr. Boudewijn van der Stelt, Jan Zonderop en Andries
Gort.
Slot
Tijdens de
prijsuitreiking zaten we met z’n elven: een wereld van verschil met ca. tien
jaar geleden toen in een volle kantine in de school aan de Jan Evertsenlaan te
Katwijk het eremetaal werd uitgereikt. Zoals ik al eerder in een lijvig artikel
in ons clubblad heb geschreven zullen de tijden van weleer niet terugkeren en
zullen we ons er op moeten instellen dat wedstrijden voor zangkanaries veel
kleinschaliger zullen zijn dan we in het verleden gewend waren. Dat we op
zaterdag 24 december 2022 onze 36e clubkampioenschappen afsloten met
elf aanwezigen is geen incident, maar ons toekomstperspectief.
Nu zou ons het gevaar kunnen bekruipen dat we steeds omzien naar hoe het geweest
is en dat als maatstaf nemen. Omzien naar hoe het was is verspilde energie. Dat
heb ik in voornoemd artikel hopelijk genoeg duidelijk gemaakt. In plaats van
achterom te kijken en depressief te worden hebben we de uitdaging onze blik op
de toekomst te richten en binnen de nieuwe omstandigheden naar mogelijkheden te
zoeken niet alleen om onze sport te promoten maar vooral om met elkaar zo veel
mogelijk plezier onze hobby te kunnen beleven. Vanuit dit perspectief kijk ik
met heel veel voldoening terug op onze 36e clubkampioenschappen.
Alles verliep gesmeerd in een sfeer van gemoedelijkheid, gezelligheid en
sportiviteit. Het gezelschap tijdens de studiedag was klein, maar fijn. Kortom,
onze 36e wedstrijd was een feest waarop we als collega’s onder elkaar
het enthousiasme voor onze sport konden delen. Dat is heel veel waard!!!
Tot slot is een bijzonder woord van dank op z’n plaats. Ik wil Stichting
Kleindierensport Katwijk bedanken voor het beschikbaar stellen van het gebouw
voor onze wedstrijd en beheerder Bouwe Nijgh voor zijn welwillende medewerking,
de vereniging ‘De Kanarievogel’ voor het mogen gebruiken van hun faciliteiten in
hun clubgebouw. Een bijzonder dankwoord is op z’n plaats voor Tiny Zonderop, die
op vrijdag het invoeren van de keurlijsten in de computer voor haar rekening
heeft genomen. Ook de leden die het bestuur hebben geholpen tijdens de opbouw-
en opruimwerkzaamheden en hand- en spandiensten hebben verricht tijdens de
wedstrijd- en studiedagen, worden uiteraard in de dank betrokken, t.w. Jan
Zonderop, Krien Onderwater, Henk Oudshoorn, Boudewijn van der Stelt, Jacques de
Beer, André Toet, Rob Bisschops en Tinus Teeuwen. Last but not least wil ik m’n
medebestuursleden, Piet Hagenaars en Gerard van Zuijlen bedanken voor hun
betrokkenheid en inzet zowel vooraf als tijdens de wedstrijd en gedurende het
verenigingsjaar 2022.
Onze 36e clubkampioenschappen werden voor de vijfde keer
georganiseerd in het gebouw van Stichting Kleindierensport Katwijk. De
organisatie verliep geheel naar wens en de sfeer tijdens de studiedag was
ontspannen en gezellig. Het was daarom in mijn beleving van 22 t/m 24 december
2022 goed toeven in het gebouw van Stichting Kleindierensport Katwijk. Hopelijk
hoeven we voor de volgende wedstrijd niet opnieuw drie jaar te wachten.
Prijswinnaars 2022
Harzers:
Meesterzanger: Jan de Bruine, 91 pnt.
Stammen: 1e prijs: Jan de Bruine, 355 pnt.
Waterslagers:
Meesterzanger en winnaar NBvV Bondskruis: Willy Kling, 156 pnt.
Stammen: 1e prijs: en 2e prijs: Krien Onderwater,
resp. 611 en 597 pnt.; 3e prijs: Henny Kling, 584 pnt.; 4e
en 5e prijs: Jan Zonderop, resp. 583 pnt. en 579 pnt.
Stellen: 1e en 2e prijs: Willy Kling, resp. 302 pnt.
en 300 pnt.; 3e prijs: Henny Kling, 294 pnt.
Enkelingen: 1e prijs: Krien Onderwater, 144 pnt.; 2e
prijs: Henny Kling, 142 pnt.; 3e prijs: Krien Onderwater, 142 pnt.
Derby: Krien Onderwater, 154 pnt.
Alle prijswinnaars van harte proficiat en voor degenen die met teleurstelling de resultaten van hun vogels hebben bekeken: volgende keer beter!
-0-
Opslagperikelen (vervolg)
door
Jaap Plokker
In clubblad nr.
2022-3 schreef ik over onze opslagperikelen. Ton Diepenhorst had, gezien zijn
vergevorderde leeftijd, het bestuur geadviseerd op zoek te gaan naar een andere
opslaglocatie. Het artikel eindigde met de mededeling dat bij het bestuur van
Stichting Kleindierensport Katwijk een verzoek was ingediend om een deel van de
overkapping achter het clubgebouw te mogen benutten voor opslag van het
wedstrijdmateriaal, dat niet alleen door de NZHU maar ook door vogelvereniging
‘De Kanarievogel’ wordt gebruikt voor haar tentoonstelling.
In november
ontvingen we van gebouwbeheerder Bouwe Nijgh het verlossende antwoord dat het
bestuur van Stichting Kleindierensport Katwijk niet onwelwillend tegenover ons
verzoek stond. Zij stelde voor om de zijkant van de overkapping te voorzien van
een degelijke afscheiding en dat de kosten hiervan op fifty fifty basis door de
NZHU en het stichtingsbestuur voor hun rekening zouden worden genomen. Als
‘beloning’ voor haar bijdrage in de kosten van de afscheiding zou de NZHU de
komende 10 jaar de opslag kosteloos mogen gebruiken.
Zaterdag 10 december 2022.
Het plaatsen van de afscheidingswand t.b.v. de opslag van ons
wedstrijdmateriaal. Links Bouwe Nijgh en achter de zaagmachine John van den
IJssel.
Familie van den
IJssel
Iedere maand
organiseert de vogelvereniging ‘De Kanarievogel’ een vogelbeurs. De vaste
standhouder voor vogelvoer en -toebehoren is Anita van den IJssel, ondersteund
door haar man John en zoon Michael. John van den IJssel runt een één mans
aannemersbedrijf met verbouwingen als voornaamste bron van inkomsten. Zowel John
als Michael zijn enthousiaste vogelkwekers, i.h.b. tropische vogels, en zijn ook
op bescheiden wijze actief in de vogelhandel. In de loop der jaren is er een
speciale band ontstaan tussen de familie van den IJssel en ‘De Kanarievogel’,
beide heren zijn lid van de club en Michael zond eigen kweek Australische
prachtvinken en papegaaiamadines in voor de in december jl. gehouden
tentoonstelling. John van den IJssel werd benaderd met het verzoek of hij tegen
een ‘vriendenprijsje’ de afscheiding kon realiseren. Hij had in zijn opslag nog
praktisch nieuw materiaal liggen van een door hem gerenoveerde serre en stelde
voor dit voor de afscheiding te gebruiken. Tijdens de tentoonstelling van ‘De
Kanarievogel’ werd op zaterdagmorgen 10 december de afscheiding geplaatst door
John en Michael van den IJssel met hulp van gebouwbeheerder Bouwe Nijgh.
Ondergetekende heeft daarbij ook nog een uiterst bescheiden bijdrage geleverd.
Op zaterdag 3 december was al een deel van het NZHU materiaal door leden van ‘De
Kanarievogel’ van de opslag bij Ton Diepenhorst naar hun clubgebouw gebracht,
omdat dit nodig was voor de keuring van de voor de tentoonstelling van ‘De
Kanarievogel’ ingeschreven zangkanaries, t.w. 160 waterslagers. Dit materiaal
bleef na afloop van de tentoonstelling uiteraard achter in het gebouw.
Zaterdag 10 december 2022.
Het plaatsen van de afscheidingswand t.b.v. de opslag van ons
wedstrijdmateriaal. Michael (links) en John van den IJssel.
Verkassen
In de week
daaropvolgend hebben Piet Hagenaars en ondergetekende het voor de wedstrijd van
de NZHU benodigde extra materiaal plus wat op dat moment nog meer vervoerd kon
worden van Ton Diepenhorst naar het clubgebouw overgebracht. Van de voor de
opbouw van de wedstrijdlocatie op 22 december aanwezige NZHU leden is gebruik
gemaakt om het overtollige materiaal alvast onder de overkapping te stallen. Na
afloop van de keuring op vrijdag 23 december vonden ook de overbodig geworden
keurkamers daar hun plek.
Op woensdagmiddag 28 december hebben Piet Hagenaars, Gerard van Zuijlen,
Boudewijn van der Stelt en ondergetekende het nog bij Ton Diepenhorst aanwezige
materiaal, in twee ritjes, met het aanhangwagentje van Ton, naar het clubgebouw
gebracht. Nadat alle keurkamers waren neergezet werden de koffers, die nog in
het clubgebouw stonden, ook naar buiten gebracht en voor de keurkamers
geplaatst. Tenslotte werd over het geheel een afdekzeil getrokken en stond al
ons wedstrijdmateriaal in de nieuwe opslag.
28 december 2022. Verkassen
wedstrijdmateriaal. Onder het toeziend oog van Ton Diepenhorst en Piet Hagenaars
leggen Gerard van Zuijlen en Boudewijn van der Stelt de opvouwbare staande
wanden van een keurkamer op de aanhangwagen voor vervoer naar het clubgebouw van
Stichting Kleindierensport Katwijk.
Waardering
Nu de hele
verhuisoperatie achter de rug is past het om degene die daarbij betrokken zijn
geweest de verdiende dank te betuigen. In de eerste plaats moeten we Ton
Diepenhorst noemen die de club de gelegenheid gaf om voor een jaarlijks uit te
reiken fles jenever vanaf februari 2017 het wedstrijdmateriaal in zijn schuur te
mogen stallen. Verder moet de naam van Piet Hagenaars genoemd worden die, zodra
het verzoek van Ton binnenkwam, op zoek is gegaan naar een alternatieve
opslaglocatie en daarvoor in de regio zelfs zusterverenigingen van ‘De
Kanarievogel’ benaderde. Toen eenmaal het stichtingsbestuur het groene licht gaf
heeft hij ook de verdere afhandeling en de contacten met John van den IJssel
voor zijn rekening genomen. Ook gebouwbeheerder Bouwe Nijgh verdient onze
welgemeende dank. Hij heeft zich in het stichtingsbestuur sterk gemaakt voor
onze zaak en z’n handen flink uit de mouwen gestoken bij het plaatsen van de
afscheiding. Last but not least gaat onze dank uit naar John en Michael van den
IJssel, omdat zij tegen onkostenvergoeding voor materiaal en vervoer, bereid
waren de benodigde afscheiding onder de overkapping te plaatsen. Uiteraard is
onze dank en waardering jegens hen niet bij een handdruk gebleven.
Slot
Nog voor het
aftellen van 2022 en het inluiden van 2023 plaatsvonden heeft de Speciaalclub
Zang NZHU haar nieuwe opslag onder de overkapping achter het gebouw van
Stichting Kleindierensport Katwijk betrokken. De locatie is ideaal voor zowel
‘De Kanarievogel’ als de NZHU. Het materiaal staat om de hoek en kan gepakt
worden wanneer het nodig is, zonder dat er vervoer aan te pas hoeft te komen.
Het is uiteraard nog afwachten hoe het materiaal zich buiten, onder een
afkapping, weliswaar regen- en windvrij, gaat gedragen, maar we hebben er alle
vertrouwen in dat dit plekje nog hopelijk vele jaren onze opslaglocatie zal
zijn.
28 december 2022. Verkassen
wedstrijdmateriaal. Laverend tussen de vluchtcontainers van de
postduivenvereniging wordt het wedstrijdmateriaal naar de opslagplek gesjouwd
door Boudewijn van der Stelt (voor) en Gerard van Zuijlen.
-0-
Eén van de
‘geheimen’ van Willy Kling: z’n zangzaadmengeling
door Jaap Plokker
Willy Kling
behoort al geruime tijd tot de toonaangevende waterslagerkwekers in Nederland.
Ook op onze clubkampioenschappen is Willy al diverse malen bijzonder succesvol
geweest met zijn vogels. Tijdens de laatste clubkampioenschappen, in december
2022, won een van zijn waterslagers met 156 pnt. de meesterzangersprijs en
daarmee ook het bondskruis.
Iedere kweker heeft wel een eigen systeem van kweken, voeding, opkooien, enz.,
enz. Eén van de elementen van Willy’s kweeksysteem is de beheersing van zijn
zangmilieu. Aan het eind van de broedtijd worden de oude mannen en poppen bij de
jonge vogels vandaan gehaald. Alleen tijdens de broedtijd worden de jonge
waterslagermannen dus geconfronteerd met de voorzang van oude mannen. Willy is
er van overtuigd dat door steeds doelgericht in stamverband te kweken zijn jonge
mannen over het talent beschikken om de toeren op de juiste wijze te zingen en
dus tijdens de broedtijd voldoende voorzang krijgen om hun eigen lied te
ontwikkelen. Wellicht dat in een volgend artikel Willy het hoe en waarom van
zijn manier van zangmilieubeheersing en het kweken in stamverband verder uit de
doeken wil doen.
Eén van de pijlers van Willy’s successen met zijn waterslagers is de zanglust
van zijn vogels. Iedere keer als we op een studiedag de vogels van Willy
opzetten om af te luisteren beginnen ze vrijwel direct te zingen en houden dat
onafgebroken vol tot ze weer in de koffer worden teruggezet. Dat doen ze dus ook
voor de keurmeester. Het ‘geheim’ achter deze eigenschap van Willy’s
waterslagers is niet alleen de selectie van zijn kweekvogels op zang-lust, maar
ook de zaadmengeling die de jonge mannen van Willy krijgen wanneer ze in de
zangkast worden gezet.
23 december 2022
keuring waterslagers tijdens 36e clubkampioenschappen NZHU. Willy
Kling is behalve een succesvol waterslagerkweker ook keurmeester en al jaren
present in Katwijk om er waterslagers te beoordelen
Willy’s zangzaadmengeling tijdens de ‘opkooiperiode’ is als volgt samengesteld:
- 10 kg raapzaad
- 7 kg kanarie witzaad
- 1 kg niger- of negerzaad
- 500 gram gebroken gepelde haver
- 500 gram la plata (geel) millet
- 250 gram wit slazaad
- 250 gram blauwmaanzaad
- 250 gram anijszaad
In totaal is dit 20,25 kg,
Tot slot nog even een niet onbelangrijke opmerking m.b.t. tot bovenstaande mengeling. Ieder zangkanariekweker weet dat kanariemannen niet alleen graag zitten te rollen met een hennepzaadje, maar dat ook een havertje een gewild speelobject kan zijn. Het is daarom van essentieel belang om voor voornoemde zaadmengeling geen hele havers te gebruiken, maar uitsluitend gebroken gepelde haver.
Dit artikel kwam tot stand dankzij de door Willy Kling aangeleverde informatie.
24 december 2022. Studiedag 36e clubkampioenschappen. Willy en z’n
broer Henny Kling (links) bestuderen de keurlijsten van de door hen ingezonden
waterslagers en zagen dat het met de klokkende waterslag op hun vogels wel goed
zit.
-0-
Opkooien
door Jaap
Plokker
Over het onderwerp
‘opkooien’ worden in de zangkanariewereld allerlei ‘waarheden’ rondgestrooid,
maar die kunnen nogal verschillen van inhoud. Dus: wat is de waarheid, of
bestaat die niet?
Het imago van onze
sport wordt ongetwijfeld negatief beïnvloed door het feit dat we onze jonge
mannen voor het wedstrijdseizoen huisvesten in kleine zangkooitjes. Ook ik
beschouw dit gebruik als een noodzakelijk kwaad en ben van mening dat we de
periode dat de vogels in de zangkooitjes zitten tot een minimum moeten beperken.
Over het moment waarop we de jonge mannen moeten opkooien en hoe lang ze in de
kooitjes moeten zitten zijn de meningen verdeeld. Menig zangkanariekweker meent
de wijsheid in pacht te hebben en verkondigt zijn opvatting alsof dat een
algemeen geldende waarheid is. Kennis en ervaringen moeten we met elkaar delen,
uiteraard. Dus als een kweker zijn standpunt duidelijk maakt is daar niets op
tegen. Ik heb er alleen moeite mee dat persoonlijke opvattingen soms als
wetmatigheden worden rondgestrooid. Zeker wanneer zo’n opvatting niet met
gedegen onderzoek wordt ondersteund. In een dergelijke situatie siert
bescheidenheid de mens, ook een zangkanariekweker. Ook over het opkooien
circuleren diverse ‘waarheden’. In de wetenschap dat, zonder gedegen onderzoek
als ondergrond, veel door vogelkwekers rondgebazuinde ‘waarheden’, vooralsnog,
kritisch beschouwd moeten worden, wil ik aangaande het ‘opkooien’ ook mijn
persoonlijke ‘waarheid’ aan dit scala toevoegen.
Alvorens mijn betoog
te vervolgen wil ik benadrukken dat mijn ervaringen gebaseerd zijn op het kweken
met waterslagers en ik dus geen uitspraak zou durven doen aangaande de
harzerkweek. Het is mogelijk dat hier weer andere ‘waarheden’ gelden, maar,
gehoord Jacques de Beer, zijn de verschillen tussen harzers en waterslagers wat
betreft het opkooien niet significant.
De
‘zes-weken-regel’
Tijdens de laatste
keuringsdag van de NZHU raakte ik in gesprek met een waterslagerkeurmeester die,
alsof het een kwestie van 1 + 1 = 2 betrof, er van overtuigd was dat voorafgaand
aan een wedstrijd jonge mannen zes weken in het zangkooitje moesten zitten. Dit
was voor mij overigens geen nieuwtje; ik heb dit aantal van zes weken al vaker
gehoord. Mijn eerste wedstrijd is de vogeltentoonstelling van ‘De Kanarievogel’,
die in de regel in de week van Sint Nicolaas wordt georganiseerd. Wanneer ik me
zou houden aan de ‘zes-weken-regel’ hadden afgelopen wedstrijdseizoen mijn jonge
waterslagers uiterlijk 26 oktober moeten verhuizen van de volière naar het
zangkooitje. In werkelijkheid hebben mijn mannen in 2022 op 12 november hun
krappe huisvesting betrokken. Overtuigd van zijn eigen gelijk zou voornoemde
keurmeester bij het aanhoren van deze mededeling ongetwijfeld hebben gereageerd
met: ‘Veel te laat!’. Maar is dit ook zo?
24 december 2022, studiedag
36e clubkampioenschappen. Jaap Plokker zet een stam vogels op om
afgeluisterd te worden.
(Foto
Andries Gort)
Later opkooien
hoeft geen ramp te betekenen
De laatste decennia
heb ik de gewoonte mijn vogels op te kooien in de week na mijn verjaardag op 6
november. In de regel laat ik ze zeker twee weken bij- en op gang komen,
alvorens ze uit te zetten. Ieder jaar bespeur ik dan bij het eerste afluisteren
dat een paar vogels nog een vergaande vorm van studiezang vertonen en mijn
ervaring is dat ze gedurende de daaropvolgende weken in het zangkooitje geen
volwaardig lied ontwikkelen. De praktijk is dat deze studerende vogels terug
naar de volière verhuizen.
Ik heb nooit het
ouderlijk huis verlaten en dat betekende, nadat ook m’n jongste broer op
zichzelf ging wonen, mijn moeder en ik onder één dak leefden. In 2016 overleed
ze thuis, op 12 november, op de gezegende leeftijd van 88 jaar, maar toch te
vroeg, zoals meestal het geval is. In de weken voorafgaand aan haar overlijden
had ze intensieve verzorging nodig en dat betekende dat naast de ondersteuning
van de thuiszorg ik met mijn twee broers een schema had waardoor er 24 uur
iemand in haar nabijheid en voor haar beschikbaar was. Na haar overlijden
volgden de gebruikelijke beslommeringen voorafgaand aan de begrafenis. Kortom,
in oktober en begin november 2016 stond mijn hoofd naar heel andere zaken dan
het opkooien van waterslagers. Uiteindelijk heb ik rond 22 november energie bij
elkaar geschraapt om mijn jonge waterslagermannen alsnog in de inzetkooitjes te
zetten en in huis te nemen.
Ik had wel vogels
ingeschreven voor de tentoonstelling van de Katwijkse vogelvereniging ‘De
Kanarievogel’. De keuringsdag was op 7 december. In het weekend voorafgaand aan
de tentoonstelling heb ik de vogels uitgezocht, stammen en stellen samengesteld.
Mij viel toen op dat alle vogels een nagenoeg volledig lied hadden ontwikkeld;
er was geen enkele vogel met uitgesproken studiezang. Ik had dit, voor zover ik
me kon herinneren, niet meegemaakt. Had dit te maken met het late tijdstip van
opkooien? Ik sluit het niet uit.
Van de 20 door mij
ingezonden waterslagers voor de tentoonstelling van ‘De Kanarievogel’ in
december 2016 hielden er drie de snavel op elkaar. De rest zong, niet allemaal
even enthousiast, maar toch. Bij de stellen behaalde ik zelfs een resultaat door
van de 17 stellen de tweede plaats te behalen. Weliswaar was het aantal behaalde
punten niet indrukwekkend, nl. 267, maar over het algemeen hadden de vogels niet
best gezongen; de verenigingskampioen van 21 stammen kwam niet verder dan 574
pnt.
Vanwege mijn ervaring
in 2016 ben ik sindsdien eerder geneigd later dan vroeger op te kooien dan ik
daarvoor gewend was te doen. In 2022 gingen de eerste mannen, die geboren waren
in april en mei, op 12 november het zangkooitje in. De vogels die in juni en
juli waren geboren heb ik pas eind november opgekooid.
Deze kon ik uiteraard niet inzenden voor de wedstrijd van ‘De Kanarievogel’.
Bijna alle vogels die ik op 12 november had opgekooid gingen naar de
tentoonstelling van ‘De Kanarievogel’, 24 in totaal, waarvan er drie niet
zongen. Het meest succesvol was ik bij de stellen: van de 16 stellen werd een
stel van mij met 290 pnt. kampioen.
24 december 2022,
ringencontrole. Iedere wedstrijd worden, steekproefsgewijs, de ringen van
prijswinnende vogels gecontroleerd op jaar en kweker. Hier leest Krien
Onderwater het kweeknummer op de ring.
Krien Onderwater
In het najaar van
2022 kon Krien Onderwater en z’n echtgenote dan eindelijk de trip naar Australië
maken, die voor het najaar van 2020 gepland stond, maar vanwege corona steeds
geen doorgang kon vinden. Behalve het langverwachte bezoek aan z’n dochter
maakte Krien ook van de gelegenheid gebruik om meer van Australië te zien.
Behalve waterslagerkweker is Krien een enthousiast duiker en naast de ontmoeting
met de familie was het duiken bij het Great Barrièrerif één van de hoogtepunten
van zijn reis. Begin november zette Krien weer vaste voet op Nederlandse bodem.
Vanwege de reis naar Australië kon hij niet eerder dan op 13 november 2022 de
jonge kanariemannen opkooien. Ondanks het late tijdstip van opkooien schreef
Krien Onderwater waterslagers in voor de tentoonstelling van ‘De Kanarievogel’,
waarvan de keuringsdag dit jaar op 7 december 2022 viel, 3½ week na het moment
van opkooien. Van de 20 door hem ingezonden waterslagers zongen er twee niet.
Van de 19 stammen behaalden de twee stammen van Krien 606 en 585 pnt,, waarmee
hij resp. het kampioenschap en een derde prijs bij de stammen behaalde. Eén van
de vogels uit de kampioenstam werd met 151 pnt. meesterzanger.
Met dezelfde vogels
die Krien op 13 november had opgekooid ging hij ook naar de clubkampioenschapen
van de NZHU. Zijn twee stammen behaalden daar 611 en 597 pnt., waarmee hij resp.
een eerste en een tweede plaats behaalde.
Conclusie
Wat moeten we nu met
de ervaring van twee verschillende kwekers met de ‘waarheid’ dat je, om succes
te kunnen behalen, minstens zes weken voor een keuring de waterslagers moet
hebben opgekooid? In voornoemde voorbeelden gingen de vogels 3-4 weken voor de
eerste wedstrijd in de zangkooitjes. Diverse vogels zongen zoveel punten bij
elkaar dat ze tot de prijswinnaars behoorden. Op basis van twee gevallen mag je
geen verstrekkende conclusies trekken, maar duidelijk is wel dat achter de
wetmatigheid van de zes-weken-regel gerust een vraagteken gezet mag worden.
Studiedag 24 december 2022.
De opstelling waarmee tijdens de afluistersessies naar de vogels werd
geluisterd. Op de voorste rij Jan Zonderop, Tinus Teeuwen en Andries Gort.
Een alternatieve
‘waarheid’
Inmiddels is het
moment aangebroken om mij te scharen tussen de wijsheid in pacht hebbende
zangkanariekwekers en mijn ‘waarheid’ over het opkooien met jullie te delen.
Mijn belangrijkste advies is: kijk voor het moment van het opkooien niet naar
de kalender, maar luister naar je vogels!
Ik ga er vanuit dat
jonge waterslagers die in maart-april zijn geboren eind oktober zich in een
andere zangontwikkelingsfase bevinden dan de vogels die in juni-juli uit het ei
zijn gekropen. Ik zet rond 1 april de poppen in de broedkooien en mijn eerste
jongen worden dan eind april/begin mei geboren.
Afgelopen seizoen
kroop 3 juli het laatste jong uit het ei. In de tweede helft van oktober, rond
het tijdstip van opkooien van de aanhangers van de zes-weken-regel, tref ik in
de volière nog jonge mannen aan met koprui. Deze vogels bevinden zich in de
regel nog volop in de studiefase.
Naar mijn vaste
overtuiging is de volière de beste zangschool voor de jonge kanarieman. De jonge
waterslager ontwikkelt zijn lied niet in het zangkooitje, dat doet hij in de
volière. Het zangkooitje is er om hem in alle rust zijn reeds verworven lied te
kunnen vervolmaken, om de kweker de gelegenheid te geven een vogel individueel
te kunnen beoordelen en om getraind te worden voor en deel te kunnen nemen aan
een zangwedstrijd. Te vaak heb ik geconstateerd dat een jonge man die nog in
studiefase in een zangkooitje werd gezet in deze fase bleef steken en geen
volwaardig lied ontwikkelde. Gooi zo’n vogel gerust weer terug in de volière en
verwonder je er over hoe snel hij daar wel tot een volwaardig lied komt. Verbaas
je dan ook hoe snel zo’n vogel, wanneer je hem alsnog hebt opgekooid, inzetbaar
voor een wedstrijd blijkt te zijn. Ik had eens zo’n studerende vogel, die in de
tweede helft van november terug in de volière was gezet, een maand later uit de
volière in een inzetkooitje werd gedaan, boven een viertal zingende vogels werd
gezet, prompt begon mee te zingen en een aanmerkelijk volwaardiger lied had dan
toen ik hem een maand daarvoor in de volière terug plaatste. Wanneer ik deze
vogel in het kooitje had laten zitten was hij in december lang niet zo ver
gevorderd geweest in zijn zangontwikkeling. Daarvan ben ik overtuigd. Moraal van
dit verhaal: kooi de jonge mannen op wanneer ze hun lied al in hoge mate
hebben ontwikkeld.
Niet naar de
kalender kijken, maar luisteren
Wanneer het moment
van opkooien is aangebroken wordt niet bepaald door de kalender, is zelfs niet
alleen afhankelijk van de leeftijd van de vogels, maar kan van hok tot hok en
zelfs van stam tot stam verschillen. Ter illustratie hiervan het volgende.
Willem van der Linden was in de jaren ’80 en ’90 een vooraanstaand
waterslagerkweker. Hij was één van de aanwezigen op de oprichtingsvergadering
van de NZHU op 4 april 1985. In 2004 schreef hij voor het laatst waterslagers in
voor de clubkampioenschappen van de NZHU.
Willem van der Linden
woonde in Noordwijkerhout en was lid van de vogelvereniging te Noordwijk, die
begin november haar tentoonstelling organiseerde. Om op deze wedstrijd vogels op
zang te hebben kooide Willem zijn zangkanaries al begin oktober op. Menigeen was
verbaasd over de scores die Willem met zijn vogels begin november in Noordwijk
behaalde, maar daar bleef het niet bij. Tijdens de clubkampioenschappen van de
NZHU waren z’n waterslagers nog steeds op niveau. Zo behaalde hij, bijvoorbeeld,
in 1990 bij de NZHU het clubkampioenschap bij de stammen en ik meen me te
herinneren dat hij op de bondskampioenschappen van de NBvV in Breda ooit ook
kampioen is geworden. Willem wist dus zijn zangkanaries van begin november tot
medio januari op topniveau te houden. Iedereen verbaasde zich toen er over en ik
kan me geen kweker herinneren die tot hetzelfde in staat is gebleken. Afgezien
van de vraag of ik de sport een dienst bewijs door de jonge mannen van begin
oktober tot medio januari in een zangkooitje te zetten ben ik er van overtuigd
dat ik, met mijn kweekperiode en mijn vogels, het kunstje dat Willem ieder jaar
weer flikte niet kan nadoen.
Je vogels opkooien
wanneer ze een volwaardig lied hebben ontwikkeld is gemakkelijker gezegd dan
gedaan. Het is immers behoorlijk lastig van een individuele vogel in de volière
te bepalen of zijn zangontwikkeling zo ver is gevorderd dat hij naar het
inzetkooitje kan verhuizen. Als enig houvast hanteer ik de
leeftijd, maar dit is zeker niet alleszeggend. Op zaterdag 12 november 2022 heb
ik de mannen opgekooid die in april en mei waren geboren en in de week van 28
november, dus ruim 2-3 weken later, de mannen die waren geboren van 1 juni tot 3
juli. Desondanks had ik toch nog enkele mannen die bij de eerste keer dat ze
werden opgezet nog teveel studiezang vertoonden. Voor hen kwam de verhuizing
naar het inzetkooitje kennelijk toch nog te vroeg.
Studiedag 36e
clubkampioenschappen, 24 december 2022. Het kritische gehoor waarvoor de op
tafel gezette vogels hun zangkunsten vertoonden.
Slot
Over het moment van
opkooien circuleren in de wereld van zangkanariekwekers tal van ‘waarheden’. Een
veel aangehangen ‘waarheid’ is dat een vogel zes weken in het zangkooitje nodig
heeft om op een wedstrijd tot een topprestaties te kunnen komen. Er zijn teveel
praktijkvoorbeelden die dit tegenspreken, waardoor deze opvatting niet als een
algemeen geldende waarheid bestempeld mag worden. In plaats van naar de kalender
te kijken kan een kweker veel beter het moment van opkooien laten bepalen door
de zangontwikkeling van zijn vogels in de volière. Het heeft totaal geen zin,
integendeel, het is eerder contraproductief, om een nog in studiefase verkerende
kanarieman in een inzetkooitje te plaatsen. De kans is erg groot dat hij in het
kooitje in de studiefase blijft steken en geen volwaardig lied ontwikkelt.
Althans, dat is mijn ervaring.
De praktijk leert dat
vogels die vier weken voor een wedstrijd werden opgekooid gewoon meededen voor
de prijzen. Als moraal van mijn verhaal wil ik daarom de lezers meegeven dat
zangkanariekwekers geneigd zijn eerder te vroeg op te kooien dan te laat.
Vind
je dat eind oktober je vogels hun lied nog niet voldoende hebben ontwikkeld,
raak dan niet in paniek vanwege de kalender, maar wacht rustig af tot de vogels
er aan toe zijn en kooi dan op. Het is zelden te laat.
Zoals reeds
aangegeven is mijn ‘waarheid’ er één van vele. Mocht je er een andere mening op
nahouden, prima. Deel het met de anderen door een stukje hierover voor ons
clubblad te schrijven. De redactie zit immers altijd om kopie verlegen.
-0-0-0-
Contactblad Speciaalclub Zang NZHU
De
Speciaalclub Zang NZHU is aangesloten bij de Nederlandse Bond van
Vogelliefhebbers
Mei 2023, 39e
jaargang, nr. 2
Inhoudsopgave
Voorwoord
Liever strijdend ten onder
dan lijdzaam toekijkend
Verenpikken -
vervolg
Song learning in canaries
Vanaf welke leeftijd zijn
jonge kanariemannen ontvankelijk voor voorzang?
Mededelingen
-0-
Voorwoord
door
Jaap Plokker
Het voorjaar is
broedseizoen, maar ook nachtegalentijd. Of het weer nog te koud en te nat was en
ze er daarom nog geen trek in hadden, of gewoonweg wat later waren gearriveerd,
weet ik niet, maar ik hoorde op het mij vertrouwde plekje dit jaar de eerste
nachtegaal pas op 20 april en ook nog heel schoorvoetend. Hopelijk wordt het
weer in mei een stuk warmer en kan ik, hun territoria voorbij fietsend, volop
van hun mooie zang genieten.
In deze editie van
ons clubblad twee bijdragen die dankzij de inbreng van ingekomen kopie tot stand
kwam. Jan Zonderop schreef een artikel over zijn ervaringen met verenplukken.
Hij reageert hiermee op een artikel van mijn hand, dat vorig jaar in ons
clubblad heeft gestaan.
Uit België ontving ik
van ons lid Benny UIittebroek een door hem gemaakte integrale vertaling van een
Engelstalig wetenschappelijk artikel. Het is een heel belangwekkend artikel,
maar niet zo geschikt om integraal in ons clubblad te plaatsen en daarom is er
een samenvatting van gemaakt. Zowel Jan als Benny bedankt voor jullie inbreng en
hopelijk vindt jullie voorbeeld navolging.
Vorig jaar ben ik
begonnen om in ons clubblad wat meer aandacht te schenken aan wetenschappelijk
onderzoek naar kanariezang. Het doet me deugd dat Benny Uittebroek daaraan ook
zijn bijdrage heeft willen leveren. Dit initiatief was uiteraard niet alleen
bedoeld voor in wetenschappelijke experimenten geïnteresseerden, maar vooral
omdat deze experimenten ons meer inzicht kunnen geven in hoe zangkanaries hun
lied leren en wij als kwekers daar ons voordeel mee kunnen doen. Tot dusver is
vooral aan de lezers overgelaten om zelf de vertaalslag van wetenschap naar de
eigen kweekpraktijk te maken, maar in deze editie een bijdrage met praktische
tips voor onze kweekpraktijk, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek.
Het is daarom weer
een aflevering geworden waarin onze liefhebberij centraal staat en dat is ook de
bedoeling. Veel leesplezier.
-0-
Liever
strijdend ten onder dan lijdzaam toekijkend
door
Jaap Plokker
‘Leer van de vijgenboom deze
les: zo gauw zijn takken uitlopen en in blad schieten, weet je dat de zomer in
aantocht is’. Dit tweeduizend jaar oud citaat maakt ons er op attent dat
gebeurtenissen die gaan komen zich van te voren kunnen aankondigen. Voor wie er
oog voor heeft komen ze dan ook niet als een verrassing. Afgelopen
jaarvergadering, op 22 november 2022, hebben we ons verdiept in hoe we de
verdere teloorgang van de zangkanariesport in het algemeen en onze club in het
bijzonder te lijf kunnen gaan. Welke mogelijkheden resten ons nog om
vogelliefhebbers er toe te bewegen zangkanaries te gaan houden en kweken? Dat
het gespreksonderwerp uitermate urgent is bleek wel bij de inschrijving voor
onze laatste clubkampioenschappen. Het aantal deelnemende leden was namelijk
opnieuw gedaald.
Voor de meesten van ons was dit geen verrassing. De voortekenen hiervoor waren
immers zo onweerlegbaar als de zomer aankondigende, uitbottende vijgenboom.
Transparantie
gewenst
Tijdens coronatijd
heb ik me verdiept in de stand van de zangkanariekweek op dat moment en op basis
van o.m. statistische gegevens kwam ik in het pamflet ‘Eigen schuld, dikke
bult?’ tot een weinig optimistische conclusie: Als we niets doen heeft binnen
niet al te lange tijd de georganiseerde zangkanariekweek in Nederland zijn
levensvatbaarheid verloren. In dat pamflet werden ook aanbevelingen aangedragen
om het kweken van zangkanaries in georganiseerd verband te moderniseren. Eén van
de aandachtspunten die naar voren werden gebracht was een betere transparantie
in de beoordeling van de vogels tijdens een wedstrijd. Op genoemde
jaarvergadering kwamen we dan ook met het voorstel om in den lande ‘de boer op
te gaan’ met het perspectief dat een beginnend kweker voortaan op de wedstrijd
van de NZHU in de gelegenheid wordt gesteld aanwezig te zijn bij de keuring van
zijn vogels en na de keuring van de keurmeester toelichting krijgt omtrent de
beoordeling, waardoor de keurlijst
voor desbetreffend kweker meer betekenis krijgt dan een opsomming van
cijfertjes. Besloten is om keurmeesters te polsen of zij aan dit experiment
willen deelnemen. Tijdens de voorjaarsvergadering van de zangkanariekeurmeesters
op 1 april jl. kwam als ingekomen stuk dan ook een brief van de Speciaalclub
Zang NZHU ter tafel met de vogelde inhoud:
Foto. Keurmeester Toon van
Gestel aan het werk tijdens onze wedstrijd van december 2022. Zit er in december
2023 een nieuw lid naast hem?
Brief
Katwijk, 21 januari
2023
Geachte heren
waterslagerkeurmeesters,
In het voorjaar van
2021 heb ik me serieus verdiept in de toestand van de vogelsport in het algemeen
en die van de zangkanariesport in het bijzonder. Hoewel statistisch materiaal
uiterst fragmentarisch beschikbaar was en sommige onderzoekconclusies gerust
als dubieus omschreven mogen worden kon door mij toch een
tamelijk betrouwbaar beeld geschetst worden van onze liefhebberij vanaf de
laatste decennia van de 20e eeuw tot de situatie vandaag de dag. Dit
stemt niet tot optimisme. Op grond van de huidige trend in de belangstelling
voor het houden en fokken van vogels in het algemeen en die van de
zangkanariesport in het bijzonder is de verwachting gerechtvaardigd dat het
georganiseerd kweken van zangkanaries, i.h.b. harzers en waterslagers, binnen
afzienbare termijn tot een uiterst marginaal verschijnsel is gereduceerd.
Mijn bevindingen,
analyses, conclusies en aanbevelingen, gebaseerd op statistisch materiaal,
beschikbare conclusies van onderzoek en eigen ondervinding op grond van
betrokkenheid met de zangkanariekweek sinds 1974 en het als bestuurslid actief
zijn in de vogelsport sedert 1981, heb ik vastgelegd in een document onder de
titel ‘Eigen schuld, dikke bult? Een pamflet over de toekomst van de
zangkanariesport’. Dit pamflet is gepubliceerd als editie 2021-2 (juni) van het
clubblad van de Speciaalclub Zang NZHU en behalve onder de eigen leden ook
verspreid onder de besturen van de speciaalclubs voor zangkanariekwekers en
verzonden naar het Bondsbureau van de NBvV.
Het pamflet bevat,
o.m., op basis van een sterkte-zwakte analyse van de zangsport, een aantal
aanbevelingen voor de zangkanariekweek in de toekomst. Voor mij was en is
essentieel dat de afnemende interesse voor de zangkanariesport binnen de NBvV
gecoördineerd en planmatig wordt benaderd.
Tot op heden heb ik
van de zangkanariekeurmeesters en de overige speciaalclubs weinig tot niets
mogen vernemen als reactie op het pamflet en de oproep om gezamenlijk iets te
doen aan de teloorgang van onze sport. Alleen vanuit de vergadering van de
harzerkeurmeesters vernam ik dat men in het najaar van 2022 over de toekomst van
de sport had gesproken en hun conclusie was: ‘Promoten, promoten van de hobby.
Maar de liefhebberij zo blijven uitoefenen als altijd en geen gekke
(nood)sprongen doen.’ Een planmatige, vernieuwende, aanpak om onze sport ook in
de 21e eeuw aantrekkelijk te maken en van de definitieve ondergang te
redden valt dus vanuit deze kring niet te verwachten.
Gezien voornoemde
uitspraak van de harzerkeurmeesters en de oorverdovende stilte van anderen als
reactie op mijn ‘pamflet’ zijn we binnen de Speciaalclub Zang NZHU tot de
conclusie gekomen dat de enorme zorgen over de toekomst van onze sport kennelijk
beperkt blijft tot de kringen van de NZHU en alleen onze speciaalclub serieus
wil nadenken over structurele veranderingen in onze sport, die het houden en
kweken van zangkanaries aantrekkelijker kunnen maken. Tijdens de jaarvergadering
van de NZHU op 22 november jl. was dit thema onderwerp van bespreking. De NZHU
heeft, in het belang van de sport en die van het voortbestaan van de
speciaalclub, besloten zelf het voortouw te nemen.
Als eerste project,
waarmee de NZHU wil proberen vogelkwekers voor de zangkanariesport te
enthousiasmeren, bestaat het voornemen pas beginnende kwekers aanwezig te laten
zijn bij de beoordeling van hun eigen vogels op de clubkampioenschappen van de
NZHU. De NZHU wil met dit initiatief komend jaar de sport promoten en proberen
met dit vooruitzicht nieuwe kwekers en nieuwe leden te werven.
De NZHU kan veel
willen, maar ze heeft de medewerking nodig van keurmeesters die dit project
willen ondersteunen. Daarom is deze brief niet alleen bedoeld om de
waterslagerkeurmeesters te informeren, maar bovenal om van
waterslagerkeurmeesters te vernemen of zij bereid zijn aan dit project hun
medewerking te verlenen.
Wat is de bedoeling?
Zoals gezegd wil de NZHU pas beginnende zangkanariekwekers in de gelegenheid
stellen aanwezig te zijn bij de beoordeling van hun eigen vogels. Ze nemen dus
zitting in de keurkamer bij de keurmeester. Het belangrijkste doel hiervan is
dat de kweker behalve een keurbriefje ook een ‘geluidsbeeld’ krijgt van hoe zijn
vogels hebben gezongen.
De keurmeester
beoordeelt de vogels zoals hij gedaan zou hebben wanneer er verder niemand in de
keurkamer aanwezig is. Ook de kweker onderhoudt zich tijdens de beoordeling
NIET met de keurmeester. Wanneer het lied van de vogels ‘op papier staat’ en
de keurlijsten zijn ondertekend kan de keurmeester KORT, max. 10 minuten,
commentaar geven op hoe de vogels hebben gezongen en waarom hij tot z’n oordeel
is gekomen. Hij kan KORT de sterke en zwakke punten van de vogels
benoemen en eventueel ook advies geven voor de verdere kweek. We moeten dan
denken aan verbetering van bepaalde toeren die in het lied zwak vertegenwoordigd
zijn, het algehele klankbeeld, etc. Eén van de adviezen kan ook zijn om de
vogels tijdens de studiedag op tafel te zetten en, al dan niet in beperkt
verband, met ervaren kwekers het lied nader te analyseren.
Het is NIET de
bedoeling dat de keurmeester in de keurkamer een instant cursus toerenherkenning
en beoordeling gaat geven. De keurkamer is daarvoor niet de geëigende plek. Dat
zal elders moeten plaatsvinden. De pas beginnende kweker zal ook bereid moeten
zijn tijd te investeren in het herkennen van de toeren en het beoordelen van, in
eerste instantie, zijn eigen vogels. Ook is het NIET de bedoeling dat
kweker en keurmeester in de keurkamer over de beoordeling inhoudelijk gaan
discussiëren. Wil de kweker discussiëren over de beoordeling van zijn vogels dan
is de studiedag daarvoor de geëigende gelegenheid.
Zoals gezegd, het
belangrijkste doel van dit project is dat de pas beginnende kweker niet alleen
een keurbriefje krijgt, wat hem in de regel nauwelijks iets zegt, maar, ondanks
zijn beperkte kennis over het lied, hij daarnaast enigszins een (geluids)beeld
krijgt waarom zijn vogels de toegekende punten hebben gekregen. Daarnaast hopen
we dat door de betrokkenheid bij de beoordeling van zijn vogels en de verkregen
adviezen de kweker geënthousiasmeerd wordt om verder te gaan in de zangsport.
Uiteraard zal de
keuring van een stam vogels, waarvoor in de regel 30 minuten staat, hierdoor
iets langer duren, max. 40 minuten. De organisatie zal dus hiermee rekening
moeten houden bij het toewijzen van het aantal door een keurmeester te keuren
vogels.
Welke keurmeester
ziet in dit project een aanvullende waarde voor de beginnende waterslager
liefhebber en is bereid zijn medewerking te verlenen?
Graag verneemt het
bestuur van de NZHU welke keurmeester(s) zij voor de komende
clubkampioenschappen in december 2023 voor dit project kunnen benaderen.
Uiteraard zijn
constructieve opmerkingen aangaande dit project uit de kring van de
waterslagerkeurmeesters uitermate welkom.
Tot slot. Toeval of
niet. Zoals gezegd heeft het Bondsbureau van de NBvV in juni 2021 voornoemd
pamflet ‘Eigen schuld dikke bult?’ ontvangen, waarin bovenstaand project ook als
aanbeveling staat vermeld. Of voormalig bondsvoorzitter Klaas Snijder dit
pamflet heeft gelezen en er z’n voordeel mee heeft gedaan, of dat twee personen
onafhankelijk van elkaar op dezelfde gedachte zijn gekomen weet ik niet, maar in
het door Klaas Snijder geschreven ‘Tot slot ….’ in ‘Onze Vogels’ van mei 2022
(p. 4) las ik het volgende: ‘Ik ben inmiddels ook weer secretaris van Zanglust
Joure geworden. (…) En ook de tentoonstelling pakken we na twee jaar weer op.
Een eendaagse dit keer waarbij we de inzenders uitnodigen om tijdens de keuring
naast de keurmeester te gaan zitten. Laten we eens gek doen, dachten we’.
Ik zeg het onze
vorige bondsvoorzitter Klaas Snijder graag na: Laten we in de waterslagerwereld
‘eens gek doen’. Hopelijk vaart de sport er wel bij, want dat is uiteindelijk
het doel van de Speciaalclub Zang NZHU.
Met vriendelijke
groeten
Jaap Plokker
Reactie
Bovenstaande brief
is dus op 1 april jl. op de keurmeestersvergadering onderwerp van bespreking
geweest. Uiteraard heb ik de voorzitter van de vergadering, Erik Buizer,
gevraagd hoe er op de brief is gereageerd. Hij gaf me, desgevraagd, het extract
uit de notulen waarin de conclusie van de bespreking van onze brief is
vastgelegd. Die luidt als volgt:
6. PROJECT JAAP PLOKKER (NZHU):
Er zijn de afgelopen jaren meerdere pogingen om mensen en vooral jongeren te enthousiasmeren voor de zangkanariesport. Helaas met teleurstellend resultaat.
De aanwezigen zien er niets in om zich in te zetten voor het project van Jaap Plokker.
Uiteraard vond ik de reactie op de brief van de NZHU, van de op 1 april 2023 in vergadering bijeen zijnde waterkeurmeesters, uiterst teleurstellend. Overigens had ook voorzitter Erik Buizer graag een andere uitkomst van de discussie gezien. De teleurstelling werd overigens wel gecompenseerd door de toezeggingen die ik voorafgaande aan de vergadering al persoonlijk had gekregen van drie keurmeesters, die overigens niet op de vergadering aanwezig waren. Mocht een beginnend liefhebber zich aandienen, dan waren zij bereid aan het experiment deel te nemen. Ondanks de uitspraak van de op 1 april 2023 in vergadering aanwezige waterslagerkeurmeesters gaat de NZHU dus door met haar plan om nieuwe leden te gaan werven, met voornoemd voornemen als drempelverlagende factor.
Foto. Studiedag 24 december
2022: Andries Gort in gesprek met Mohamed Taher; Freek Schot bestudeert zijn
keurlijsten. Studiedagen zijn o.m. bedoeld om contact te leggen met andere
kwekers, ervaringen uit te wisselen en de zangkennis op te vijzelen.
Strijden of
toekijken
De reactie van de
keurmeesters maakt overigens wel duidelijk dat de groep die nog structurele
initiatieven durft te nemen en de handen uit de mouwen wenst te steken om de
georganiseerde zangkanariesport in leven te houden gereduceerd is tot een
Gideonsbende. We zijn er, opnieuw, in bevestigd
dat de enorme zorgen over de
toekomst van onze sport en de bereidheid daaraan iets structureels te doen,
beperkt blijft tot de kringen van de Speciaalclub Zang NZHU. Het ‘nee’ van de
keurmeesters ging, ondanks dit verzoek in de brief, namelijk ook niet vergezeld
van ideeën over hoe de teloorgang van de sport dan wel zou kunnen worden
aangepakt. Integendeel, de bereidheid om zich daarin serieus te verdiepen lijkt
volkomen uitgeblust. De reactie van de keurmeesters op ons voorstel ademt
namelijk volslagen moedeloosheid. Kennelijk murw geslagen door met enthousiasme
begonnen, maar uiteindelijk mislukte initiatieven heeft een deel van ons
keurmeesterskorps het moede hoofd in de schoot gelegd. Elk initiatief, waarbij
enige medewerking wordt gevraagd, wordt, zo te zien, opgevat als trekken aan een
dood paard en dus zonde van de tijd om er je energie in te steken.
In plaats van
lijdzaam toe te kijken hoe de zangsport verder teloor gaat kiezen wij als
Speciaalclub Zang NZHU er voor om strijdend ten onder te gaan en gelukkig zijn
er ook nog waterslager- en harzerkeurmeesters die een zelfde strijdbaarheid zijn
toegedaan.
In de loop van dit
jaar wil ik proberen een artikel in ‘Onze Vogels’ geplaatst te krijgen met de
eerste stap van ons ‘overlevingsplan’. Dit zal overigens wel een project van de
lange adem worden en mocht er straks in december één kweker tot de NZHU zijn
toegetreden en graag van de ‘bijzitting’ gebruik wil maken, dan beschouw ik dat
al als winst, want wie weet: als er één schaap over de dam is …..
-0-
Verenpikken - vervolg
door Jan Zonderop
In
clubblad 2022-3 stond een artikel van Jaap Plokker over ‘verenpikken’. Het was
voor Jan Zonderop een reden om zijn visie over dit onderwerp ook met ons te
delen. Hopelijk vindt zijn voorbeeld navolging, want van elkaar moeten we leren
en een clubblad is bij uitstek de plaats om ervaringen met elkaar te delen.
Hopelijk gaat het zegde ‘Als er één schaap over de dam is, volgen er meer’ ook
op voor het aanleveren van ervaringsverhalen van onze leden voor ons clubblad.
Naar
aanleiding van het artikel over ‘verenpikken’ in ons clubblad van oktober 2022,
nummer 3, van onze voorzitter Jaap Plokker, heb ik met hem daarover een keer
telefonisch uitvoerig gesproken. Jaap heeft mij toen gevraagd om mijn
bevindingen en ervaring op dit gebied eens op papier te zetten voor ons
clubblad. Dit heb ik hem beloofd en belofte maakt schuld. Daarom hier nu mijn
ervaringen en ondervindingen van zo’n 47 jaar waterslagers houden en kweken
vanaf 1976 tot nu toe.
Terug in de tijd
In
1979 ben ik lid geworden van de in 1955 opgerichte ’s Gravenhaagse
waterslagervereniging “De Nachtegaal” en heb daar toen Jan Makkus leren kennen.
Jan was een zeer ervaren kweker, waarvan ik veel heb geleerd, en had ook zeer
goede waterslagers (slagvogels). Jan Makkus is al vele jaren geleden overleden,
maar ik heb nog enkele mooie keurlijsten van hem uit die tijd, vaak voorzien van
superlatieven van o.a. de keurmeesters H. van der Elst en H. Butter.
Wat
mij gelijk opviel toen ik in zijn kweekruimte kwam was dat hij een babyvlucht
had van ongeveer 2,5 meter lang en + 60 cm hoog, met in het midden een
afscheiding in de vorm van een rooster van tralies. Hij deed dan aan de ene kant
de poppen en aan de andere kant hun jongen, wanneer die net uit het nest waren.
De poppen voerden dan door de tralies hun eigen jongen en ook wel die van de
anderen. Dit deed hij toen ook al om eventueel het veren plukken door de poppen
te voorkomen. De pop of poppen die aangaven om weer te gaan broeden, door middel
van een zwiepje of iets dergelijks te maken, gingen weer naar hun broedkooi. En
de jongen van de betreffende pop of poppen werden dan door de andere poppen in
de babyvlucht verder doorgevoerd. Kijken en observeren is dan natuurlijk
belangrijk.
Het
probleem verenplukken of erger kwam ook vaak ter sprake bij de bespreking van de
liefhebberij tijdens de maandelijkse clubavond van “De Nachtegaal”. Ik wil
hiermee aangeven dat veren plukkende en staarten trekkende poppen geen nieuw
verschijnsel is; vroeger hadden waterslagerkwekers er ook al last van.
Jaap
Plokker schrijft in zijn artikel dat hij de indruk heeft dat vooral
waterslagerkwekers kampen met veren plukkende poppen. Ik heb aan Max Gerhards
eens gevraagd of dit veren plukken ook bij de harzers voorkomt. Max beaamde dat
hij daar ook regelmatig last van heeft. Hij werkt daarom met voorzet kooitjes,
zodat vanuit de broedkooi de jongen door de tralies gevoerd kunnen worden door
de pop en, eventueel, ook door de man, als die nog in de broedkooi zit.
Bij
mijn goudvinken komt dit probleem niet voor. Ik heb het afgelopen jaar met 3
koppels gekweekt en geen last van verenplukken gehad. De goudvink staat echter
dichter bij de natuur dan onze waterslagers, maar dan heb je weer andere
problemen op te lossen. Ruimte is bij deze vogels belangrijk, evenals het
voeren. Ik geef de goudvinken niet of nauwelijks meelwormen, want dan jaag ze,
en vooral de man, over de kling. Ik verstrek ze een goed, zelf gemaakt, eivoer
met pinkies en mais als ze jongen hebben.
Volière
van Jan Zonderop. Mannen kunnen op de zitstokken vanwege de schotjes een plekje
kiezen waar ze niet kunnen worden lastig gevallen door, evt. pikkende, buren.
Niet alles is te verklaren
Goed
nu weer terug naar het verenplukken bij onze waterslagers. Waarom doen ze het?
Daar zijn, volgens mij, meerdere redenen voor, maar niet alles is te verklaren.
Van dat laatste een paar voorbeelden met andere dieren uit mijn jeugd. Ik ben op
een boerderij geboren en opgegroeid met allerlei soorten dieren. Wij hadden,
zoals ze dat toen noemden, een gemengd bedrijf en daar gebeurde ook dingen waar
geen verklaring voor was. We hadden altijd zo’n 40 legkippen die los op het erf
liepen. Ze kregen en hadden alles qua voeding. Legkorrels – wormen – slakken –
grit – groen noem maar op. En toch had je weleens een kip met ’n windei (dus
zonder schaal) en die gooide je dan als kind stuk bij de kippen, die dit heel
lekker vonden en de inhoud gulzig opaten. Mijn vader sprak ons dan boos toe en
zei: ‘Je moet ze geen eieren leren zuipen!’. Als er één de smaak te
pakken krijgt, zie dan maar eens te achterhalen wie het is.
Een
ander voorbeeld van een melkkoe. Wij hadden tussen de 25 en 30 melkkoeien die ’s
morgens en ’s avonds met de hand gemolken werden. Ze liepen in de wei en kregen
voordat ze gemolken werden o.a. krachtvoer. Soms had je een koe die een andere
koe leeg dronk. Dat merkte je als een bepaalde koe naar verhouding te weinig
melk gaf. Dan kreeg de koe die dat deed een leren kap met scherpe punten op zijn
snuit, waardoor, als hij bij een koe kwam om melk te drinken, deze gestoken werd
en wegliep. Maar ook hier de vraag: ‘Waarom deed die koe dat?’ Hij kon water uit
de sloot drinken, had genoeg te eten: vers gras en krachtvoer.
Nog,
tot slot, een zeer raar voorval. Wij hadden diverse katten op de boerderij om
het ongedierte te pakken. Op een dag was er een poes aan het jongen en die at
zijn eigen net geboren jongen gelijk op. Ik hoor mijn vader nog zeggen: ‘Dit
heb ik nog nooit meegemaakt.’ Maar waarom deed die poes dat?
Badende
vogels in de volière van Jan Zonderop.
Waarom plukken waterslagerpoppen hun jongen. Is dit wel te verklaren?
Nu
weer naar onze waterslagers. Ik heb ook de wijsheid niet in pacht, maar veel is
er wel te verklaren bij onze waterslagers. Dit in tegenstelling tot de eerder
genoemde voorbeelden uit mijn jeugd op de boerderij. Jaap maakt in zijn artikel,
mijn inziens, terecht de splitsing in het veren plukken door de pop tijdens de
kweek bij haar jongen en het veren plukken bij zelfstandige vogels onderling.
In de
46 jaar dat ik vogels houd en kweek heb ik inmiddels wel geleerd dat je altijd
als eerste de schuld bij jezelf moet zoeken wanneer dingen fout gaan. De natuur
wil altijd terug naar de middelmaat, maar wij laten de natuur niet haar eigen
gang gaan, maar selecteren, en terecht, anders kom je niet tot waar je met je
vogels naar toe wilt. Maar selecteren we wel altijd goed? In de vrije natuur is
de selectie keihard. Maar zijn wij ook keihard en selecteren wij onze vogels,
bijvoorbeeld, op verenplukken? Veren plukken heeft voor een groot deel ook met
erfelijkheid te maken. Daarvan ben ik overtuigd. Ik kom daar verder in mijn
verhaal met een goed voorbeeld uit de eigen kweekpraktijk op terug.
Is
het veren plukken erfelijk?
Voor
mijn opvatting vond ik, toevallig, zeer recent steun in een artikel in het blad
ONZE VOGELS van februari 2023, op bladzijde 29. In het artikel NATURAL WINGS
FOUNDATION gaat men in op het feit dat door het eindeloos zoeken naar mutaties,
en het kweken van een van de wildvorm afwijkend uiterlijk, bij diverse soorten
vogels de zuivere wildvorm bij vogelliefhebbers niet of nauwelijks meer terug te
vinden is. De FOUNDATION
heeft zich tot doel gesteld de zuivere wildvorm van in gevangenschap gehouden
vogelsoorten te behouden en daarvoor kweekprogramma’s op te zetten. Ze werden
daarbij ook geconfronteerd met ongewenst gedrag, zoals het plukken van
nestjongen en zelfs het doden van jongen. Men gaf een voorbeeld van de
roodvoorhoofdkakarikie waarvan men in kaart had gebracht dat plukgedrag heel
typisch was voor poppen uit een bepaalde lijn. Deze poppen zijn uit de kweek
geselecteerd, omdat dit, uiteraard, geen eigenschap is waarmee je verder wilt
gaan.
Een
vergelijkende ervaring heb ik samen met Piet Drop gehad, met onze waterslagers.
Wij kwamen wat gelukkig aan een qua zang heel mooi mannetje van 2013, waarmee we
samen ons voordeel hebben gedaan. De nakomelingen waren namelijk zeer mooie
zangers. Na enkele jaren bleken in die richting staarttrekkers en verenplukkers
voor te komen. Die eigenschap moest uit dat aangeschafte mannetje gekomen zijn,
want we hadden onze eigen poppen gebruikt en daar hadden we niet of nauwelijks
last van staarttrekken en verenplukken. Ik had weliswaar minder last dan Piet,
omdat hij, volgens mij, minder ruimte had en ook anders voerde.
Tot
slot een derde, onverwachte en vervelende, ervaring die ik opdeed terwijl ik
bezig was met het schrijven van dit artikel. Ik had nog drie reserve poppen,
waarvan er één in aanmerking kwam voor de kweek. Het was een hele mooie pop, een
plaatje, en uitgerekend die pop, die inmiddels broedrijp was, hing constant bij
de andere twee aan de staarten. Ik heb deze pop gelijk van de hand gedaan. Alert
geworden door het schrijven van dit artikel ben ik haar stamboom nagegaan. U
raadt het al: zij kwam uit die bewuste lijn van de man die wij in januari 2014
hadden aangeschaft. Voor mij staat als een paal boven water dat het verenplukken
of staartentrekken voor een groot gedeelte erfelijk is en het dus een kwestie
van de lange adem is om dit eruit te selecteren.
Bij Jan
Zonderop drinken de vogels in de volière water uit een konijnendrinkfles. Water
drinken is dus enig ‘gedoe’ en dat houdt de vogels bezig.
Hoe om te gaan met verenplukkende poppen
Tot
we, door strenge selectie in ons kweekbestand, een stam hebben opgebouwd met
poppen die hun jongen ongemoeid laten zullen we met verenplukkende poppen moeten
dealen. Ik hanteer op dit moment dezelfde methode als mijn leermeester Jan
Makkus. Ik heb de babyvlucht in twee delen gescheiden met een doorzichtige plaat
met ronde gaten van 18 mm doorsnede, waardoor de jongen gevoerd kunnen worden
door de pop of poppen. Ook een goed voerende man kan uitkomst bieden, wanneer
die met eigen jongen in een vlucht gedaan kan worden, waar je andere jongen bij
kunt doen.
Als
de pop zit te broeden geef ik wel zaad, maar bijna geen eivoer. Ik noteer van
een pop de volgende eigenschappen: draait ze een mooi nest, legt ze elke dag een
ei, voert ze goed en plukt ze niet. Ik laat de pop zo lang
mogelijk in de broedkooi met haar jongen en eventueel de man erbij, maar blijf
wel opletten, want als de jongen uit het nest komen wordt het kritiek. Je kunt
er ook voor kiezen om de pop met jongen na het uitvliegen meteen in een andere
kooi of babyvlucht te doen. Dan is de pop toch een paar dagen van slag, zodat je
tijd wint om de volgende ronde uit te stellen. Kortom tijdens de kweek kijken en
goed observeren is het devies, want mooie jongen, die geplukt zijn, is een rot
gezicht.
Schaal
voor op de bodem voor het verstrekken van o.m. scherpe maagkiezel en grit.
Verenplukken bij zelfstandige vogels
Dan
het veren plukken bij elkaar van zelfstandige vogels. Dit kun je tot een minimum
beperken, op een enkel ongelukje na natuurlijk. Afgelopen jaar had ik zestig
jonge mannen en poppen plus acht oude mannen bij elkaar in een volière en heb
slechts één keer een vogel uit moeten vangen. Dit kan altijd een keer gebeuren.
Om het verenplukken bij elkaar te voorkomen is mijn advies: Doe nooit de
kweekpoppen bij de jonge vogels. Het beste is, volgens mij, de jonge mannen bij
elkaar, de jonge poppen bij elkaar en oude poppen dus apart. Verder zijn jonge
vogels net kleine kinderen; je moet ze bezig houden. Dat doe ik, onder andere,
als volgt:
- Ik gebruik zangstudiestokken zodat de vogels allemaal apart kunnen zitten en dan ook rustig kunnen studeren.
- Elke week geef ik badwater waaraan de ene keer badzout en de andere keer zo’n 20 druppels Parasita, op ongeveer 1,5 liter badwater, wordt toegevoegd tegen eventueel luis. Ik weet niet zeker of dit helpt. “Baat het niet dan schaad het niet” en misschien helpt het mee tegen veren plukken, want ze vinden het niet zo lekker, maar gaan na enige aarzeling wel in bad en goed ook.
- Verder gebruik ik altijd 2 konijnendrinkflesjes van 500 ml. 2 voor het geval er 1 niet goed zou functioneren. Daarmee zijn ze ook lekker bezig.
- De voerbak met een goed zaadmengsel staat op ruim 1 meter hoogte. Op de grond staan twee schalen met kanariezaad en daar doorheen scherpe maagkiezel en grit. Ook staat er nog een aparte bak met scherpe maagkiezel en grit door elkaar heen gemengd en een bak met onkruidzaad. Tot slot hang ik ook hier en daar trosgierst op, dat ze graag eten.
- Wat ik tijdens de ruiperiode verder geef is het volgende: dus, zoals gezegd, een goed zaadmengsel en onkruidzaad, aangevuld met overgebleven zaad van mijn goudvinken, perzikkruid, een bos van diverse graszaden geplukt in de natuur, veel rozenbottels op een lat met afgeknipte spijkerkoppen geprikt, een halve appel, soms een halve sinaasappel, af en toe een stuk komkommer, maar hier zit niet veel in, stronkjes witlof en spruitjes, als ik dit zelf eet. Ook dit wordt op een lat met spijkers geprikt.
- Elke dag krijgen ze Cédé eivoer, naar verhouding en eventueel rul gemaakt. Ik geeft dan geen zelfgemaakt eivoer meer, omdat ik dit te bewerkelijk vind. In de ruitijd hebben de vogels behoefte aan veel eiwitten in diverse vormen. Alleen Cédé eivoer is, volgens mij, dan onvoldoende, gezien de wolken veren die je steeds op moet ruimen, achter de schuine plaatjes die ik daarvoor heb neergezet.
-
Omdat
het belangrijk is om tijdens de rui veel eiwitten te verstrekken vul ik het Cédé
eivoer aan met het volgende: eenmaal per week een oude witte boterham geweekt in
melk, die ik goed uitknijp of -druk, gelegd op een schaal met daaromheen
een paar eetlepels Cede eivoer, om het ergste vocht op te nemen. Vervolgens
verstrek ik minimaal twee maal per week geraspte kaas. Dit kan je zo kopen per
zakje of anders rasp ik het op de komkommerschaaf van een groot stuk af. Ze
moeten er even aan wennen, maar het is heel goed voor de aanmaak van de veren;
er zit namelijk ook fosfor in. Ik hoor u denken: ‘En ook zout’. Maar wat dan te
denken van de putters die in het voorjaar van de hopen strooizout pikken, zoals
ik zelf heb gezien tijdens mijn werk bij de gemeente. Tenslotte wat de eiwitten
betreft: vis. Toen ik zelf nog viste maakte ik de vis die ik gevangen had schoon
en bewaarde die in de vriezer. Eén á tweemaal in de week ging een visje in een
steelpan water en even 5 minuten de kook er over. Daarna goed af laten koelen,
uitlekken, op een schaal doen en aan de vogels geven. ’s Morgens in de volière
gezet; ’s avonds alles opgegeten. Ze moeten het wel even leren eten, maar dan:
geweldig!! Als de rui minder wordt dan bouw ik het verstrekken van eiwitrijk
voer af.
Zaadbak
voor, bijvoorbeeld, onkruidzaad.
Ik
ben ervan overtuigd dat je het veren plukken in de volière ook bij overbevolking
tot een minimum kunt beperken. Een ongelukje daargelaten. Mocht het toch een
keertje gebeuren dat de vogel is aangepikt kan je hem of haar uitvangen met een
gerichte waterstraal uit een plantenspuit en afwassen. Apart zetten, laten
drogen, en weer terug zetten. Ik heb al deze ervaringen ook met schade en
schande moeten leren.
Als
er leden zijn die eens bij mij willen komen kijken. Je bent van harte welkom,
want één keer zien zegt meer dan duizend woorden.
Lat met
spijkers op een staander voor in de volière. Hierop prik Jan van alles waaraan
de vogels lekker kunnen knabbelen, zoals fruit, rozenbottels, spruitjes, witlof,
enz.
-0-
Zangkanaries en wetenschappelijk onderzoek
Mary Sue
Waser and Peter Marler, Song Learning in Canaries
door
Jaap Plokker aan de hand van de Nederlandse vertaling van Benny Uittebroek
We vervolgen onze speurtocht
naar resultaten van wetenschappelijke onderzoeken naar kanariezang, die voor
ons, zangkanariekwekers, van belang kunnen zijn. Deze keer een bijdrage dankzij
ons Belgisch lid en keurmeester waterslagers Benny Uittebroek. Hij heeft het
door Mary Sue Waser en Peter Marler geschreven artikel ‘Song Learning in
Canaries’ integraal in het Nederlands vertaald en wij mochten dat van hem
ontvangen en plaatsen hiervan in onderstaande, met zijn instemming, een
samenvatting. ‘Song Learning in Canaries’ werd gepubliceerd in het ‘Journal of
Comparative and Physiological Psychology’, volume 91, nr. 1, van februari 1977.
Het is dus al een oud artikel, maar verschijnt tot op de dag van vandaag in de
literatuuropgaven van wetenschappelijke artikelen over kanariezang. Het bevat,
ondanks zijn respectabele leeftijd, dus nog altijd belangwekkende informatie,
sterker, het behoort tot de canon van de wetenschappelijke literatuur over hoe
kanaries hun lied leren.
Inleiding
In augustus 1982
verscheen in ‘Vogelvreugd’, orgaan van de Algemene Nederlandse Bond van
Vogelhouders, een artikel van Pie Ramakers, waarin hij vraagtekens zette bij de
toen gangbare opvattingen over erfelijkheid van kanariezang. Pie Ramakers
beweerde dat zangtoeren niet erfelijk zijn vastgelegd en hoe een kanarie
uiteindelijk zingt voor het belangrijkste deel wordt bepaald door het
zangmilieu. Dit was een volslagen andere boodschap dan in de wereld van de
zangkanarieskwekers op dat moment werd verkondigd.
Wie verwachtte dat de
toenmalige kopstukken in de zangkanariewereld over elkaar zouden buitelen om te
reageren en hun gelijk te halen kwam bedrogen uit. Het bleef opmerkelijk stil.
Voor Pie Ramakers was dit aanleiding om in februari 1983 in een volgende artikel
op deze materie terug te komen. Nu kwamen de reacties wel los. Tot medio de
jaren ’80 vormden ‘Vogelvreugd’, en later ook ‘Onze Vogels’, podia voor een
discussie over het belang van erfelijkheid en zangmilieu in de zangkanariekweek.
In plaats van het uitwisselen van eigen ervaringen was deze discussie ook
fundamenteel anders, omdat auteurs zich niet alleen beriepen op eigen
ondervinding, maar ook verwezen naar wetenschappelijk onderzoek. Met name Pie
Ramakers liet niet na te benadrukken dat wat hij schreef niet door hem was
bedacht, maar hij dit in wetenschappelijke literatuur had gelezen. Pie Ramakers
moeten we dan ook, ere wie ere toekomt, de credits geven dat hij de Nederlandse
zang-kanariewereld de ogen heeft geopend voor de onderzoeken die toen, vnl. op
Amerikaanse universiteiten, werden gedaan naar hoe vogels, en kanaries in het
bijzonder, hun lied leren en welke consequenties dit had voor het kweken van
zangkanaries.
Sinds deze discussie
in ‘Vogelvreugd’ is de Nederlandse zangkanariekweek radicaal veranderd. Het
primaat van de erfelijkheid en alle tot dan toe gangbare opvattingen over de
erfelijkheid van zangtoeren werden op losse schroeven gezet. ‘Schuldigen’ van
deze veranderde zienswijze zijn o.m. de wetenschappers aan Amerikaanse
universiteiten als Fernando Nottebohm, - We bespraken een artikel van hem in
clubblad 2022-2. - en Mary Sue Waser en Peter Marler. Wat was de voor de
toenmalige Nederlandse zangkanariekwekers nieuwe zienswijze, die beide
laatstgenoemden in hun artikel wereldkundig maakten?
Song
Learning in Canaries - Hoe kanaries hun lied leren
Mary Sue Waser en
Peter Marler voerden hun onderzoek uit met Belgische waterslagers. Die werden
gehuisvest in houten kooien van 50 x 30 x 30 cm, in akoestisch geïsoleerde
kamers. Elke kooi was aan één kant voorzien van drie luidsprekertjes. De vogels
waren ondergebracht bij kunstlicht en alle vogels kregen hetzelfde licht-donker
ritme, waardoor ze ook allemaal nagenoeg tegelijk broedrijp werden.
De jonge vogels
werden door hun ouders grootgebracht tot ze, na 30-40 dagen, zelfstandig waren,
en, in sommige gevallen, van de ouders werden gescheiden. Ze werden gesekst door
middel van open buik operatie.
Er werden onder alle
omstandigheden geluidsopnamen gemaakt van de zang, zoals de studie- of
jeugdzang. Geselecteerde geluidsopnamen werden geluidspectrografisch
geanalyseerd. Hierdoor was het mogelijk een schatting te maken van de omvang van
het repertoire van verschillende lettergreeptypen die door elke vogel tijdens
dat zangseizoen werden gezongen. Het lied van een mannelijke kanarie bestaat
meestal uit ongeveer 30 verschillende noten of nootpatronen die 'syllaben’ of
‘lettergrepen' worden genoemd. Om de mate van overeenstemming tussen de zang van
twee vogels te bepalen werden de geluidsspectrogrammen van de vogels, met de
door desbetreffende vogels gezongen ‘lettergrepen’, met elkaar vergeleken en
gerubriceerd in ‘goed’, ‘redelijk’, ‘slecht overeenkomend’, of ‘niet
overeenkomend’.
Foto. Opbouwen wedstrijd op
22 december 2022. Tinus Teeuwen (l) en Henk Oudshoorn zetten een keurcabine op.
Proefopstellingen
De jonge mannelijke
kanaries werden gehouden in geluidsdichte kamers in vier proefopstellingen:
A.
Acht mannelijke
proefdieren werden opgevoed tot geslachtsrijpheid in een familiegroep, waarbij
de vader en moeder de hele tijd aanwezig was, inclusief broers en zussen. De
proefdieren waren afkomstig van vier koppels.
B.
Een tweede groep
bestond uit drie mannelijke proefdieren en werd normaal door de ouders
grootgebracht en vervolgens bij zelfstandigheid gescheiden om tot de
geslachtsrijpheid in afzondering van de volwassen zang gehuisvest te blijven.
C.
Een derde groep
bestond uit drie mannelijke proefdieren, die normaal door de ouders werden
grootgebracht in geluidsdichte kamers. Vanuit de speakers in de broekooien kwam
een maskeergeluid dat voldoende was om te voorkomen dat de jonge vogels de zang
van de vader konden horen. Na het zelfstandig worden van de jongen werden de
ouders verwijderd en werd het maskeergeluid uitgeschakeld. Daarvoor in de plaats
kwam vanuit de speakertjes het geluid van een normale familiegroep in een andere
kamer. De experimentele mannetjes kregen op deze wijze via speakertjes
kanariezang te horen, zonder dat ze van deze groep deel uitmaakten of de
voorzangers zelfs maar zagen.
D.
Een vierde groep
bestond uit vijf mannelijke proefdieren die op dezelfde manier als C. met
maskeergeluid werden grootgebracht, waardoor de zang van de eigen vader niet
gehoord kon worden. Bij het zelfstandig worden werd het maskeergeluid
uitgeschakeld, de ouders verwijderd en kregen de jonge mannen gezelschap van een
ander, onverwant, volwassen mannetje, die als voorzanger dienst deed.
Delen jonge
mannetjes liedkenmerken met hun vaders?
Ad A.
In proefopstelling A
zaten dus acht jonge mannetjes, uit vier koppels, die, afzonderlijk van elkaar,
werden grootgebracht in het bijzijn van ouders, broers en zussen. Van deze acht
mannetjes werd de zang van de zonen vergeleken met die van de vaders. De
conclusie was dat er een forse overeenkomst was in vorm en opbouw van het lied
van de zonen met dat van hun vader.
Om de mate van
overeenkomst tussen de zang van deze zonen en hun vaders te kunnen vergelijken
met andere vogels werden willekeurig drie mannetjes gepakt uit een in één ruimte
ondergebrachte ‘kolonie’ van verschillende families. Ze werden afzonderlijk van
de rest van de kolonie geplaatst en hun zang werd opgenomen. Deze vogels deelden
niet alleen onderling minder zangkenmerken, maar hun lied had bovendien veel
minder overeenkomst met de zang van hun vader. De conclusie was dan ook wanneer
een jonge kanarieman in isolatie van andere vogels met alleen de eigen vader
wordt grootgebracht, dan komt zijn lied later veel meer overeen met dat van zijn
vader, dan wanneer hij opgroeit in een omgeving met ook voorzang van
niet-vaders. Oftewel, hoe gevarieerder de voorzang, des te gevarieerder de zang
van de jonge mannen, zowel onderling, als vergeleken met de vaders.
Foto. Inkooien op 22 december
2022. Krien Onderwater geeft zijn vogels water, terwijl Jan Zonderop alvast een
stam naar achteren brengt.
Vindt het aanleren van liedjes plaats vóór of na het zelfstandig worden?
Ad D.
Om vast te stellen hoe jonge
mannetjes hun lied ontwikkelen wanneer ze worden grootgebracht met een volwassen
mannetje anders dan de vader en om te onderzoeken vanaf welk moment de voorzang
van invloed is op het uiteindelijke lied werden vijf mannetjes grootgebracht
door ouders in geluidsdichte kamers, Vanuit speakertjes klonk een geluid dat de
zang van de vader verdrong. Op het moment van zelfstandig worden werd het geluid
uitgeschakeld, de ouders verwijderd en werd een nieuw volwassen mannetje bij de
vijf jonge mannetjes gehuisvest, die vervolgens als voorzanger dienst deed. De
zang van het volwassen mannetje werd opgenomen, geanalyseerd en vergeleken met
die van de jonge mannetjes waarbij hij, na het zelfstandig worden van de jonge
mannen, was geplaatst. De mate van overeenkomst tussen het lied van de jonge
mannen en hun niet verwante voorzanger was weliswaar iets kleiner dan van de
jonge mannen die bij hun eigen vader waren grootgebracht (Proefopstelling A),
maar de verschillen waren eigenlijk verwaarloosbaar klein. Voor Waser en Marler
toonde dit aan dat de jonge
mannetjes, voor de ontwikkeling van hun eigen lied pas serieus naar volwassenen
beginnen te luisteren na het zelfstandig worden.
Geeft een vader genetisch
zang door aan zijn zonen?
Ad B.
Onderzocht werd de
mogelijkheid of een jong mannetje genetisch overgeërfde overeenkomsten heeft met
de zangstructuur van zijn vader of van hem zang leert vóór het zelfstandig
worden.
Voor dit experiment werden
drie jonge mannetjes normaal samen met hun vader grootgebracht tot het
zelfstandig worden. Vervolgens werden de jonge mannen van de vader en andere
volwassene gescheiden en moesten verder in geluidsisolatie hun lied ontwikkelen.
Toen ze geslachtsrijp waren, werden hun liedjes opgenomen en bestudeerd op elke
gelijkenis die ze zouden kunnen hebben met het lied van de vader, die ze sinds
het zelfstandig worden niet meer hadden gehoord. Er kon geen enkele overeenkomst
vastgesteld worden tussen het lied van de jonge mannen en dat van hun vader. De
uitkomst van dit experiment liet, opnieuw, zien dat voorzang vóór het
zelfstandig worden, niet van invloed is op het latere lied. Verder tonen deze
resultaten aan dat er geen genetische overdracht is van eigenschappen van het
lied van de vader op die van de zonen.
Foto. Keuringsdag 23
december 2023. Keurruimte met de te keuren vogels in koffers bij de keurcabines
van desbetreffende keurmeester. Een uur voor aanvang van de keuringsdag krijgen
de vogels even de gelegenheid om te eten te drinken.
Is sociaal contact van
invloed op het leren van het lied?
Er is een opstelling met vijf
proefdieren, die bij de ouders werden grootgebracht in broodkooien met
speakertjes waaruit een geluid klonk dat de voorzang van vader maskeerde. De
ouders werden, na het zelfstandig worden, van de jongen gescheiden en daarvoor
kwam een ander volwassen mannetje als voorzanger in de plaats. In een ander
experiment werden drie proefdieren op gelijke wijze grootgebracht, maar nadat ze
van de ouders waren gescheiden kregen die via de speakertjes het geluid te horen
van een familiegroep uit een andere kamer. Beide groepen kregen dus na het
zelfstandig worden onverwante voorzang, de ene groep in de vorm van een
volwassen kanarieman in levende lijve, de andere groep via microfoon en
speakertjes. In het eerste geval was er dus sociaal contact tussen voorzanger en
leerlingen, in het tweede geval was er geen enkel sociaal contact tussen de
voorzanger en de bij de voorzanger gehuisveste jonge mannen enerzijds en de
jonge mannen die in afzondering zaten anderzijds.
Toen het uiteindelijke lied
van de proefdieren werd geanalyseerd bleek dat er nauwelijks verschil zat in het
imitatiegedrag van de jonge mannen die een levende voorzanger hadden gehad en
die het hebben moeten doen met voorzang via speakertjes. De conclusie werd dan
ook getrokken dat sociaal contact met een voorzanger geen voorwaarde is voor
het leren van het lied. Wel gaven de resultaten een indicatie dat sociaal
contact het imiteren van het lied bevordert, maar de verschillen waren slechts
marginaal.
Foto. Keuringsdag 22
december 2022. Het wedstrijdsecretariaat: Piet Hagenaars en Tiny Zonderop.
Leren broers van elkaar?
In het experiment met de acht
normaal opgekweekte mannetjes (Proefopstelling A) werden op één na alle acht
proefdieren grootgebracht met andere broers. De zang van de afzonderlijk
gehuisveste broers was zodanig dat men zou kunnen vermoeden dat broers elkaar
beïnvloeden bij de zangontwikkeling. De overeenkomsten in het lied zouden echter
even zo goed kunnen zijn ontstaan doordat ze dezelfde voorzanger hebben gehad.
Om meer duidelijkheid hierover te krijgen zijn ook gegevens nodig over de
ontwikkeling van het lied bij broers die zijn grootgebracht zonder een
volwassen zangvoorbeeld. In een andere proefopstelling werden drie broers bij
het zelfstandig worden geïsoleerd van hun vader en als groep bij elkaar
gehouden. Daarnaast zijn gegevens beschikbaar van twee paren broers uit een
ander experiment, die tot het zelfstandig worden door hun ouders werden
grootgebracht. De voorzang van de vader werd door geluid uit speakertjes in de
broedkooi gemaskeerd. Na het zelfstandig worden werden ze van de ouders
gescheiden en in geluidsisolatie bij elkaar gehouden. Er zijn dus vergelijkingen
beschikbaar van de zang van paren broers, die samen zijn opgekweekt en na het
zelfstandig worden geen volwassen zangvoorbeeld hebben gehad.
Uit de analyse van de
lettergrepen in het lied van de paren broers blijkt dat broers zang van elkaar
kunnen leren en dat ook doen. Of er sprake is van wederkerige beïnvloeding of,
wanneer de ene broer verder in de zangontwikkeling is dan de ander, die dan als
voorbeeld dient voor zijn op dat moment minder ontwikkelde broertje kon uit dit
experiment niet worden geconcludeerd. Met beide moet rekening gehouden worden.
Slot
De resultaten van dit
onderzoek bevestigen dat de gedomesticeerde kanarie zijn volwassen lied niet
genetisch van de ouders mee krijgt, maar leert. Jonge mannetjes zullen, als ze
de kans krijgen, zowel van broers als van hun vader leren.
Een jonge kanarieman
heeft geen sociaal contact met een volwassen mannetje nodig om zijn lied te
leren. De experimenten toonden aan dat jonge mannetjes ook hun lied leren
wanneer ze voorzang alleen via luidsprekertjes te horen krijgen. Hoewel de mate
waarin het lied van een volwassen mannetje door jonge vogels werd gekopieerd
iets groter was bij sociaal contact dan via een microfoon en luidspreker, waren
de verschillen niet significant.
Op basis van de
experimenten kon de gevoelige periode waarin een jonge man zijn lied ontwikkelt
slechts in grote lijnen worden vastgesteld. Er zijn overtuigende aanwijzingen
dat de voorzang vóór het zelfstandig worden nauwelijks invloed heeft op het
uiteindelijke lied. Verder bestaat de indruk dat het aanleren van het lied
daarna in een relatief korte periode en snel verloopt. Tevens bestaat de indruk
dat de piekgevoeligheid voor het leren van het lied betrekkelijk vroeg in het
leven kan liggen, dus niet lang na het zelfstandig worden. Overigens tonen
andere onderzoeken aan dat een kanarie over het vermogen beschikt tot in de
volwassenheid, mogelijk zelfs zijn hele verdere leven, het zangrepertoire aan te
passen.
Foto. Keuringsdag 23 december
2022. Terwijl Tiny Zonderop rustig doorgaat met het invoeren van de keurlijsten
in de computer nemen Jan Zonderop, waterslagerkeurmeester Toon van Gestel en
Piet Hagenaars tijd voor een onderonsje.
-0-
Zangkanaries en wetenschappelijk onderzoek
Vanaf welke leeftijd zijn jonge kanariemannen ontvankelijk voor voorzang?
door Jaap Plokker
In de rubriek
‘zangkanaries en wetenschappelijk onderzoek’ staat deze keer geen
wetenschappelijk artikel centraal, maar proberen we verbinding te leggen tussen
wetenschappelijk onderzoek en de kweekpraktijk.
De meeste
zangkanariekwekers benaderen hun kweekmethodiek nu heel anders dan de
liefhebbers enige decennia geleden. Dit heeft alles te maken met de fenomenen
‘zangmilieu’ en ‘voorzang’, die van door kwekers in het verleden, als minder
belangrijke en terzijde geschoven factoren, nu tot ‘hoekstenen’ zijn geworden.
Erfelijkheid in
combinatie met zangmilieu
Gold onder invloed
van Martin Weyling en zijn navolgers vanaf de jaren ’50 het primaat van de
erfelijkheid van het kanarielied, wetenschappelijk onderzoek heeft inmiddels
keer op keer aangetoond dat voor deze opvatting geen enkel bewijs te vinden is.
Een zangtoer, in een bepaalde kwaliteit, is geen overerfbare factor die,
ongeacht de omstandigheden, aan het nageslacht wordt doorgegeven en door de
volgende generatie overeenkomstig wordt gezongen.
Dit betekent
overigens niet dat met de veredeling van kanariezang geen rekening
gehouden hoeft te worden met erfelijke factoren, de zang betreffende,
integendeel.
Ook dat is
namelijk, aan de hand van de wetten van Mendel, door dr. Hans Duncker
aangetoond.
De erfelijke factoren
waarmee zangkanariekwekers in hun kweekmethode rekening moeten houden lijken
vooral
onderdeel
te zijn van het
segment ‘aanleg’, ‘vermogen’ en ‘imitatietalent’. Kweken in stamverband is
daarom nog steeds van het grootste belang om gewenste aanleg, vermogen en imitatietalent
vast te leggen en te versterken. Bij de opbouw van onze stam is dus essentieel
dat we, zowel mannen als poppen, selecteren op de aanleg, het vermogen en het
talent voor het imiteren van de door ons gewenste toeren en toervormen. Voor
poppen bestaat het probleem dat zij hun erfelijke vermogens op dit gebied niet
laten horen. We zullen voor de selectie van de poppen op zangcapaciteiten dus,
noodgedwongen, terug moeten vallen op veronderstelde erfelijke zangeigenschappen
op basis van die van de broers. Om hieromtrent een zo betrouwbaar mogelijk beeld
te hebben is een goede administratie omtrent afstamming en zangeigenschappen dus
een vereiste.
Of de erfelijke
meegekregen aanleg, vermogen en imitatietalent ook leiden tot het gewenste lied
is afhankelijk van het zangmilieu waarin de jonge kanarieman opgroeit. Het is
voor een kweker dus van cruciaal belang te weten wanneer een jonge kanarieman
ontvankelijk is om door hem opgevangen voorzang te koppelen aan zijn erfelijke
meegekregen zangcapaciteiten. In deze periode zal hij namelijk zijn aanleg,
vermogen en imitatietalent aanwenden om een eigen lied te ontwikkelen, met de
voorzang als referentie.
Veredeling van kanariezang is
dus alleen mogelijk door kweekvogels, mannen én poppen, te selecteren op de,
veronderstelde, erfelijk vastgelegde eigenschappen in het segment aanleg,
vermogen en imitatietalent en de nakomelingen op te laten groeien in een
zorgvuldig samengesteld zangmilieu.
Dit is de boodschap die
zangkanariekwekers voor hun kweekpraktijk hebben meegekregen vanuit het
wetenschappelijk onderzoek naar hoe kanaries hun zang ontwikkelen.
Imitatietalent en
zangmilieu
Dat imitatietalent
niet alleen erfelijk is, maar, in combinatie met voorzang, ook een essentiële
factor bij zangveredeling, is al in de jaren ’20 van de vorige eeuw, aan de hand
van de wetten van Mendel, aangetoond door dr. Hans Duncker. Op basis van de
kweekadministratie van Karl Reich kon hij hiermee verklaren waarom Karl Reich in
het tweede decennium van de 20e eeuw in staat was geweest uit
harzerrollers kanaries te kweken die zongen als nachtegalen. Voor wie zich
verder wil verdiepen in Duncker’s gedachtegang en het belangwekkende en
interessante experiment van Kal Reich verwijs ik hierbij naar de artikelen die
ik hierover heb geschreven en zijn gepubliceerd in ons clubblad 2022-1 en in
‘Onze Vogels’, jrg. 2022, nr. 6 t/m 11.
Met name sedert de
jaren ’70 uitgevoerde wetenschappelijke experimenten om meer inzicht te
verkrijgen hoe vogels in het algemeen en kanaries in het bijzonder hun lied
leren komen we iedere keer weer tot de conclusie dat het zangmilieu waarin de
jonge kanarieman opgroeit van essentiële betekenis is voor zijn uiteindelijke
lied. In geluidsisolatie opgegroeide jonge kanariemannen ontwikkelen een
gebrekkig kanarielied dat een flauwe afspiegeling is van wat hun vaders zongen.
Voorzang van volwassen vogels blijkt voor het ontwikkelen van het eigen,
volwaardige, lied van jonge kanariemannen van cruciaal belang. Ook blijkt uit
onderzoeken dat het niet zoveel verschil uitmaakt of het zangmilieu wordt
bepaald door natuurlijke voorzang met sociale interactie of mechanische voorzang
via een geluidsdrager als elpee, cd, of wat er tegenwoordig al niet mogelijk is.
De onderzoeken die dit aantonen zijn talloos en we beperken ons hier door te
verwijzen naar het artikel van M.S. Waser en P. Marler in deze editie van ons
clubblad en artikelen in de clubbladen 2022-2 en 2022-3.
Foto.
Studiedag 24 december 2022. Gerard van Zuilen (l) en Tinus Teeuwen maken gebruik
van de pauze om elkaar bij te praten.
Vanaf welke
leeftijd zijn jonge kanariemannen ontvankelijk voor voorzang?
Voor
zangkanariekwekers die voor hun zangveredeling gebruik willen maken van de
resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar hoe zangkanaries hun lied leren
is het zo helder als glas dat het zangmilieu een uitermate belangrijke factor is
voor welk lied de jonge kanarieman uiteindelijk gaat zingen. Wie het zangmilieu
veronachtzaamd zal nooit tot een substantiële zangveredeling van zijn vogels
kunnen komen. Zangkanaries die geacht worden op wedstrijden goede resultaten te
kunnen behalen zullen hun lied moeten ontwikkelen in een zo optimaal mogelijk
zangmilieu. Alle kanariezang, en soms ook het lied van andere vogelsoorten, die
de jonge kanarieman hoort, kan hij opnemen en verwerken in zijn eigen lied. Om
onaangename verassingen tot een minimum te beperken zal de voorzang dus moeten
bestaan uit streng geselecteerde voorzangers. Bij voorkeur eerder twee goed
doorzingende, zo foutloos mogelijke, mannen, dan meerdere volwassen vogels. Veel
voorzangers betekent namelijk dat er ook meer smetjes in kanariezang kunnen
worden waargenomen en overgenomen.
Nu zullen kwekers
voor de kweek ook vogels inzetten die als voorzanger minder geschikt zijn. De
kweker heeft ze aangehouden, omdat hij veronderstelt dat ze over een bepaalde
aanleg, vermogen of imitatietalent beschikken, maar ze zingen ook toervormen die
hij later liever niet in het lied van de jonge mannen hoort. Hoe lang kan je
deze mannen in je kweekruimte laten zonder dat ze de zangontwikkeling van de
jonge mannen negatief beïnvloeden? Essentieel voor een antwoord hierop is de
vraag vanaf welk moment een jonge kanarieman geluiden uit zijn omgeving opneemt
om die in zijn uiteindelijke lied te verwerken. Oftewel, vanaf welk moment moet
de voorzang in de kweekruime aan de door de kweker gewenste eisen voldoen? Er
circuleren hieromtrent onder kwekers allerlei ‘waarheden’. Zo zou een kanarie al
in het ei geluiden opnemen; anderen beweren dat het zangmilieu van invloed is op
de jonge kanarieman vanaf het moment dat hij uit het ei kruipt.
Naar
de vraag vanaf welk moment een jonge kanarieman ontvankelijk is voor voorzang is
ook wetenschappelijk onderzoek gedaan. Hieromtrent heb ik nog geen door iedereen
geaccepteerde absolute leeftijd kunnen
ontdekken.
In dit clubblad kunnen we lezen dat Mary Sue Waser en Peter Marler de grens leg-gen
bij de 30e levensdag,
maar nog een slag om de arm nemen.
In de
bijdrage in clubblad
2022-2
over het artikel
‘Song learning in
domesticated
canaries in an restricted acoustic environment’
van
Sandra Belzner, e.a.,
konden we lezen
dat zij, voor hun onderzoek, waren uitgegaan van de artikelen van o.m.
F.
Nottebohm e.a. (1986) en K. Weichel e.a. (1986),
en de grens hebben gelegd bij de 40e levensdag.
Er worden
dus
verschillende momenten aangegeven,
namelijk tussen de 30e en 40e levensdag,
en
daarom
hanteren
we
hier een
‘veilige’
marge.
Wij gaan er dus vanuit dat
een jonge
kanarieman vanaf zijn 30e levensdag begint met het opnemen van
geluiden om die in zijn uiteindelijke lied te verwerken. Alle voorzang die een
jonge kanarieman vóór zijn 30e levensdag
hoort is dus niet van invloed op zijn uiteindelijke lied.
Kweekmannen met
storende fouten in hun lied moeten dus uiterlijk op de 30e levensdag
van de eerste jonge kanariemannen uit de broedruime verwijderd worden. Doet men
dat niet dan zullen deze fouten in het lied van de jonge mannen teruggevonden
kunnen worden. Het is dus voor een kweker van belang om deze wetenschap in zijn
kweekplan op te nemen. Kweekmannen met een smetje in hun lied
kunnen we alleen voor de eerste ronde inzetten en moeten we daarna buiten het
gehoor van de jonge vogels huisvesten. Vanaf de 30e levensdag moet
het zangmilieu namelijk zo perfect mogelijk zijn, zodat de jonge mannen in de
best mogelijke leeromgeving verder kunnen opgroeien en hun lied kunnen
ontwikkelen.
Foto.
Studiedag 24 december 2022. Henny Kling, Willy Kling en André Toet (r) met
elkaar in gesprek tijdens een pauze.
Uit onderzoek blijkt
dat de jonge kanarieman, met name, tussen de 30e en 70e
levensdag extra alert is op wat hij in zijn omgeving hoort en dit in zijn
geheugen opslaat. Vanaf dag 30 bepaalt de jonge man, met de voorzang in zijn
omgeving als referentie, het lied dat hij later wil gaan zingen. In deze periode
lijken de eerste 40 dagen, dus t/m dag 70, van cruciaal belang te zijn. In deze
periode vormt een jonge kanarie aan de hand van de door hem gehoorde voorzang
het overgrote deel van zijn latere lied. Hij is op dat moment zelf nog
nauwelijks in staat een liedje te produceren, fraselt maar wat, maar zijn
uiteindelijk te zingen lied is inmiddels wel op de ‘harde schijf’, in de
‘bovenkamer’ opgeslagen. De rest van de studieperiode gebruikt de jonge man,
luisterend naar zijn eigen prestaties en die vergelijk met en aanpassend aan het
voorbeeld in zijn geheugen, om zijn eigen lied steeds verder te vervolmaken.
Hoewel de basis voor
het uiteindelijke lied dus in dag 30 t/m 70 wordt gelegd, kan een jonge
kanarieman ook na zijn 70e levensdag, nog tot dag 240, waargenomen
geluiden in zijn te vormen lied verwerken. Het is daarom niet aan te bevelen na
de 70e dag voorzangers met storende fouten weer in het zangmilieu van
de opgroeiende jonge kanariemannen terug te plaatsen. Alle daarvoor genomen
maatregelen betreffende het zangmilieu zouden daardoor dus teniet gedaan kunnen
worden. Overigens ligt ook na de 240e dag het lied van een
zangkanarieman niet onwrikbaar vast. Hij kan in de loop van zijn verdere leven
zijn lied veranderen, al naar gelang het zangmilieu waarin hij zich bevindt.
Slot
Wetenschappelijk
onderzoeken naar hoe kanaries hun lied leren hebben ons diverse handvatten
gegeven waarvan we in onze kweek van zangkanaries gebruik kunnen maken, in het
bijzonder wanneer we de zangkwaliteit van onze vogels willen verbeteren.
We weten dat tot de
30e dag de jonge kanarieman niet ontvankelijk is voor voorzang, maar
daarna, tot zijn 70e levensdag, de basis voor zijn uiteindelijke lied
wordt gelegd, met de door hem gehoorde voorzang als referentie.
Niet alle
zangkanariekwekers zullen echter zo gehuisvest zijn dat zij voor de 30e
levensdag van de eerste jonge mannen kweekvogels buiten gehoorafstand van de
jonge mannen kunnen afzonderen. Voor hen is het dus heel belangrijk dat zij de
kweek ingaan met een beperkt aantal kweekmannen, die nagenoeg foutloos zijn. Dit
is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan.